De vrouw dient in te teren op haar vermogen. De behoefte van de vrouw is verbleekt FJR 2012-111

Essentie

Alimentatie; draagkracht; behoefte; de vrouw dient in te teren op haar vermogen. De behoefte van de vrouw is verbleekt.

Uitspraak

Feiten en procesverloop

Partijen zijn op 27 augustus 1982 met elkaar gehuwd en op 21 februari 2006 gescheiden. De rechtbank heeft op 26 oktober 2011 op verzoek van de vrouw een door de man met ingang van 1 oktober 2011 uitkering tot haar levensonderhoud vastgesteld van € 500 per maand.

De vrouw heeft na de scheiding meerdere partners gehad en met een van hen heeft zij samengewoond. De man stelt dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie dan wel in ieder geval volledig moet kunnen voorzien in de kosten van haar eigen levensonderhoud. Ten tijde van ondertekening van het echtscheidingsconvenant in december 2005 bedroeg het netto inkomen uit arbeid aan de zijde van de vrouw € 777 netto per maand. De echtelijke woning is aan de vrouw toegedeeld. Het staat de man bij dat de vrouw aan liquide middelen een bedrag van circa € 28.500 heeft ontvangen. Daarnaast heeft de vrouw de man in verband met overbedeling terzake de voormalige echtelijke woning een bedrag van € 70.000 betaald. De vrouw stelt dat zij ten tijde van de scheiding onder druk van de man toen heeft af willen zien van partneralimentatie. De vrouw heeft echter vanaf de echtscheiding niet een levensstandaard kunnen genieten die zij tijdens het huwelijk gewend is geweest en feitelijk heeft zij vanaf de echtscheiding al te weinig inkomen gehad om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit heeft er in geresulteerd dat zij de afgelopen jaren heeft moeten interen op het aanwezige vermogen, dat inmiddels helemaal op is.

Het hof

Ter zitting zijn partijen het eens geworden over het inkomen van de vrouw ten tijde van het huwelijk, dat volgens partijen € 30 netto per week ofwel € 130 per maand bedroeg. Het netto inkomen van partijen bedroeg ten tijde van het huwelijk € 1.920 netto per maand. Onbetwist is door de advocaat van de man gesteld dat 60% de huwelijksgerelateerde behoefte betreft. Dit komt neer op € 1.152 netto per maand in 2005. Geïndexeerd naar 2011 bedraagt deze behoefte € 1.296,95 netto per maand. Hierop strekt in mindering het inkomen van de vrouw. De vrouw heeft, blijkens de jaaropgave 2011, een fiscaal inkomen van € 18.028, ofwel een netto inkomen € 1.165 per maand, zodat een bedrag resteert van € 131,95 netto per maand.

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat de vrouw vanaf de echtscheiding begin 2006 van een lager inkomen heeft kunnen rondkomen. De vrouw heeft betoogd dat zij op het vermogen dat zij na de echtscheiding heeft ontvangen, heeft ingeteerd om haar inkomen aan te vullen. Dat vermogen is inmiddels volledig verteerd. Ter zitting heeft de vrouw echter aangegeven dat zij haar koopwoning heeft verkocht om de verkoopopbrengst van € 62.480,06 te kunnen verteren, zodat de vrouw inmiddels opnieuw over vermogen beschikt. Niet valt in te zien waarom de vrouw niet ook thans zou kunnen interen op haar vermogen, zoals zij ook na de echtscheiding heeft gedaan, om in haar resterende behoefte van € 131,95 per maand te kunnen voorzien. Weliswaar heeft de vrouw stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw kosten heeft moeten maken voor de verhuizing en inrichting van haar nieuwe woning, maar niet is gebleken dat de vrouw het gehele vermogen op deze wijze reeds heeft besteed.

Het hof wijst het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af.

Met noot van

P. Dorhout

Noot

Bij het bepalen van de hoogte van een uitkering tot levensonderhoud zijn de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte bepalend. Daarbij speelt het inkomen, althans de verdiencapaciteit een cruciale rol, maar niet altijd. In de twee bovenstaande uitspraken zien we dat zowel voor de bepaling van de draagkracht als voor de bepaling van de behoefte niet alleen de inkomsten uit vermogen van belang kunnen zijn, maar dat het in bepaalde gevallen van de ex-echtgenoot kan worden gevergd om in te teren op zijn of haar vermogen. In de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 23 mei 2012 heeft de man kennelijk niet aangevoerd dat interen op zijn vermogen niet mogelijk was zonder zijn pensioen in gevaar te brengen. Als dit het geval zou zijn geweest, zou het verweer waarschijnlijk gehonoreerd zijn. In de jurisprudentie zien we slechts in zeer bijzondere gevallen dat van de alimentatieplichtige of van de alimentatiegerechtigde gevergd kan worden dat zij interen op hun vermogen en zo hun draagkracht kunnen vergroten of behoefte kunnen verkleinen. In de uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 2002, LJN AD6629 , NJ 2002/184 , is er sprake van zo veel vermogen, dat ook tijdens het huwelijk werd gebruikt om in het levensonderhoud van de echtgenoten te voorzien, dat de rechter dit heeft betrokken bij de bepaling van de draagkracht van de man. Ook in gevallen waarin partijen tijdens het huwelijk leefden van rekening-courantopnames van het bedrijf, wordt er soms rekening mee gehouden dat dit na het huwelijk mogelijk blijft, zodat de draagkracht hoger wordt. Het moge duidelijk zijn dat deze constructie niet voor langere tijd in stand kan blijven. In de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 19 september 2012 lijkt het wat cru om de vrouw te laten interen op haar vermogen, ook omdat de man na de scheiding waarschijnlijk eenzelfde bedrag heeft ontvangen uit de verdeling. Hier speelt echter mee dat de vrouw ruim vijf jaar na de scheiding pas om vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud heeft verzocht en de behoefte van de vrouw relatief klein is in vergelijking met het vermogen waarover zij kan beschikken.


Contactgegevens

  • Mosselaan 67
  • 1934 RA Egmond aan den Hoef
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
Copyright © 2021 Advocatenkantoor Pieter Dorhout