Kinderbescherming, ondertoezichtstelling, procesrecht, is een mondelinge behandeling van de zaak altijd verplicht FJR 2011-125

Essentie

Kinderbescherming, ondertoezichtstelling, procesrecht, is een mondelinge behandeling van de zaak altijd verplicht?

Uitspraak

Feiten

De moeder heeft het ouderlijk gezag over het kind dat in 2007 is geboren en bij haar verblijft. De vader verblijft in Marokko. Bij beschikking van 7 augustus 2007 is het kind onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 19 juli 2010 voor de duur van zes maanden.

Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van het kind verlengd met ingang van 7 februari 2011 voor de duur van een jaar. De moeder verzoekt, primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de William Schrikker Groep alsnog af te wijzen dan wel de ondertoezichtstelling voor een kortere periode te verlengen, subsidiair de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen teneinde het recht op behandeling ervan in twee feitelijke instanties te waarborgen.

Hof

De moeder stelt allereerst in grief I dat zij zich in eerste aanleg niet behoorlijk heeft kunnen verweren, omdat de kinderrechter ten onrechte heeft afgezien van behandeling ter zitting van het inleidend verzoek van WSJ. De moeder stelt dat het civiele procesrecht en de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zijn geschonden.

De kinderrechter heeft ten aanzien van de wijze van afdoening van het verlengingsverzoek van WSJ de procedure gevolgd, zoals die is beschreven in artikel 6.1 van het Procesreglement civiel jeugdrecht (hierna: Pcj). Voormeld artikel luidt:

Op een door het bureau jeugdzorg ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing), zal de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) verzonden. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone of interne post aan de advocaat verzonden. Indien iedere reactie uitblijft, zal behandeling ter zitting achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

De moeder is in december 2010 en januari 2011 met het kind op vakantie geweest in Marokko. Bij terugkeer heeft zij een verlengingsverzoek alsmede een meldbrief aangetroffen. Vaststaat dat zowel de moeder als haar gemachtigde na het verstrijken van de termijn van 14 dagen, doch voordat de kinderrechter heeft beslist op het verlengingsverzoek, contact hebben opgenomen met de rechtbank en te kennen hebben gegeven dat zij behandeling ter zitting wensten. Aan deze verzoeken is door de rechtbank geen gehoor gegeven, omdat de verzoeken buiten de daartoe in het procesreglement gestelde termijn waren gedaan. De kinderrechter heeft het verlengingsverzoek van WSJ buiten zitting afgedaan.

Het hof acht deze gang van zaken in strijd met zowel de wet als de procedurele waarborgen die besloten liggen in artikel 8 EVRM. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 279 en 800 Rv. geldt als uitgangspunt dat de rechter onverwijld dag en uur bepaalt waarop de behandeling aanvangt en dat de belanghebbenden worden opgeroepen voor de behandeling. Aan de rechter is de mogelijkheid geboden hiervan onder bepaalde omstandigheden af te wijken. De procedure van artikel 6.1 Pcj gaat echter uit van een veronderstelde instemming door belanghebbende(n) met het achterwege blijven van behandeling van de zaak ter zitting, tenzij hij/zij te kennen geeft/geven behandeling ter zitting te wensen. Daarnaast dient volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het besluitvormingsproces bij maatregelen die een inbreuk vormen op het door artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven, “fair” te zijn. Daartoe dient vastgesteld te worden of, gezien de omstandigheden van het geval en met name de ernstige aard van de te nemen besluiten, de ouders in voldoende mate bij het besluitvormingsproces betrokken zijn geweest opdat hun belangen afdoende zijn beschermd. Als hun betrokkenheid onvoldoende is geweest, is hun familieleven niet gerespecteerd en zal de inbreuk van de besluiten op het familieleven niet ‘noodzakelijk’ kunnen zijn in de zin van artikel 8 EVRM. Het hof overweegt in onderhavige zaak dat het beslissingsproces in eerste aanleg als geheel de moeder niet de vereiste bescherming van haar belangen heeft geboden. Dit leidt het hof ertoe te oordelen dat de kinderrechter de zaak ter zitting had moeten behandelen, zeker nadat de vrouw daartoe had verzocht. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de gestelde strijd met artikel 6 EVRM.

Gegrondverklaring van grief I leidt echter niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden beschikking. Het hoger beroep dient er immers mede toe om eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen. Bij gelegenheid van de behandeling door het hof heeft de moeder haar standpunt alsnog kunnen toelichten. Anders dan de moeder stelt, kan aan noch de wet noch het EVRM het recht worden ontleend op beoordeling van het geschil in twee (feitelijke) instanties. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek van de moeder, waartoe het hof overigens ook geen noodzaak ziet, om de behandeling terug te verwijzen naar de rechtbank, zal worden afgewezen.

Het hof dient thans nog na te gaan of ten tijde van het geven van de bestreden beschikking gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van het kind aanwezig waren en of deze ook thans nog aanwezig zijn.

Het hof komt tot de conclusie dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, zodat de beschikking van de kinderrechter zal worden vernietigd en het inleidende verzoek alsnog wordt afgewezen.

Met noot van

P. Dorhout

Noot

Het doel van de procesreglementen familierecht van de rechtbanken is om de procedures bij de verschillende rechtbanken te uniformeren, zodat zij kenbaar, voorspelbaar, efficiënt en in aanvulling op en in overeenstemming met de wet verlopen. Vooral het doel om procedures efficiënt te laten verlopen komt nogal eens in botsing met de eis om deze in overeenstemming met de wet te laten verlopen. Dit heeft ermee te maken dat het vaak zogenaamde bulkprocedures betreft, dat wil zeggen procedures die bij de rechtbanken vaak gelijksoortig verlopen. Het is dan ook uit maatschappelijk opzicht van belang om deze zaken snel en efficiënt af te doen. Bij een verlenging van de ondertoezichtstelling komt het vaak voor dat de ouders niet reageren op een oproep, geen advocaat hebben en niet naar de rechtbank komen. Het is dan verspilling van rechtbankcapaciteit als de rechter en de griffier de zaak voorbereiden en er onnodig zittingstijd wordt gereserveerd. De procedure die al bij veel rechtbanken in zwang was om eerst een brief te sturen waarin wordt gevraagd of er belangstelling is om naar de zitting te komen, is daarom geüniformeerd en gecodificeerd in het procesreglement Civiel Jeugdrecht. Het bezwaar is dat het een zogenaamde opt-outprocedure betreft, waarbij op voorhand wordt aangenomen dat de ouders afzien van hun in art. 279 Rv. neergelegde recht op een mondelinge behandeling van de zaak als zij niet reageren op de brief. Dit geval is echter wel extreem, omdat de moeder nog vóór de beschikking had verzocht om een mondelinge behandeling en de rechtbank dat verzoek had afgewezen. Het is juridisch wel juist om de regeling in het procesreglement te schrappen, maar dat heeft wel veel ongewenste effecten. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het oplopen van de wachttijd voor een procedure en de kosten, terwijl het maar in weinig gevallen niet goed loopt. Misschien kan de oplossing beter worden gezocht in een reddingsprocedure, bijvoorbeeld een voorlopige verlenging van de ondertoezichtstelling van een maand, die, als er niet wordt geageerd, vanzelf over gaat in een verlenging van (in totaal) een jaar. Binnen de huidige werkwijze kan ook als uitgangspunt worden gehanteerd dat als er niet wordt gereageerd, er geen aparte zitting wordt gehouden. Als dan — zij het te laat — wel wordt gereageerd en er wordt een gegronde reden genoemd, dan roep je de belanghebbenden behoorlijk op.


Contactgegevens

  • Mosselaan 67
  • 1934 RA Egmond aan den Hoef
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
Copyright © 2021 Advocatenkantoor Pieter Dorhout