Incompleet ouderschapsplan; geen daadwerkelijk controleerbare afspraken FJR 2010-53

Essentie

Gemeenschappelijk verzoek echtscheiding; tussenbeschikking met verwijzing naar zitting; incompleet ouderschapsplan; geen daadwerkelijk controleerbare afspraken

Uitspraak

Procesverloop

Door verzoekers is een echtscheidingsconvenant overgelegd met daarin opgenomen afspraken met betrekking tot de minderjarige. Daarnaast hebben verzoekers een ouderschapsplan overgelegd.

Rechtbank

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de achterliggende gedachte bij het ouderschapsplan is dat ouders bij een voorgenomen echtscheiding vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na de echtscheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten nadien worden voorkomen. In de memorie van toelichting wordt gesproken over ‘daadwerkelijk controleerbare’ afspraken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de afspraken in het ouderschapsplan concreet moeten worden ingevuld en dat bij te vaag geformuleerde onderdelen van het ouderschapsplan om concretisering kan worden verzocht.

De rechtbank constateert dat het overgelegde ouderschapsplan ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling niet voldoet aan de eisen van art. 815 Rv nu geen sprake is van daadwerkelijk controleerbare afspraken. De rechtbank zal de zaak naar een nader te bepalen terechtzitting verwijzen, teneinde verzoekers hieromtrent te horen.

De rechtbank is verder van oordeel dat door ouders met een minderjarige vanaf de leeftijd van vijf jaar in hoofdlijnen en op een bij zijn leeftijd passende wijze kan worden gesproken over het feit dat zij gaan scheiden en wat daarvan de gevolgen zijn voor de minderjarige. Uit het verzoekschrift blijkt niet dat de ouders een dergelijk gesprek met hun kinderen hebben gevoerd.

Met noot van

I.J. Pieters, P. Dorhout

Noot

De Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen en het lag in de verwachting dat enkele uitgangspunten van deze wet in de rechtspraktijk nog uitgekristalliseerd diende te worden. In deze uitspraken is een aantal uitgangspunten van de wet door de Rechtbank 's‑Gravenhage nader uitgelegd.

Echter, de omgangsregelingen of beter geschreven: de zorg- en contactregelingen die in de eerste drie hiervoor besproken zaken zijn opgenomen in het ouderschapsplan, hadden ook onder het oude recht de toets van een kritische rechter niet mogen doorstaan. De rechtbank handelt derhalve juist door de ouders uit te nodigen voor een nadere mondelinge behandeling van hetgeen zij wensen. In één casus viel de rechtbank over de bepaling van de frequentie van de omgang die bij een drie- en een vijfjarig kind was gelegd. De rechtbank oordeelde geheel terecht dat dit kan leiden tot een loyaliteitsconflict. De kans hierop lijkt bij een dergelijke regeling aanzienlijk. Omgangsregelingen en zorg- en contactregelingen die het initiatief volledig in de handen van minderjarigen leggen, zijn gedoemd te mislukken en zijn niet in het belang van de kinderen te achten. Omgangsregelingen dienen vooral in het begin duidelijk te zijn en strak nageleefd te worden, zeker in de overgangsfase van ex-partners naar niet bij elkaar wonende ouders.

Het lag voor de hand dat sommige ouders zich zouden beroepen op art. 8 EVRM met als doel een regeling te kunnen overeenkomen die zij zelf wenselijk achten. De rechtbank pareert dit beroep juist, zet dit tegenover art. 3 IVRK en laat het laatstgenoemd artikel terecht zwaarder wegen.

De ouders hadden zich ook kunnen beroepen op het ons inziens ongerechtvaardigde onderscheid tussen enerzijds ouders die gaan scheiden voor wie het overleggen van een ouderschapsplan een ontvankelijkheidsvereiste is om te kunnen scheiden en anderzijds nooit gehuwde ouders voor wie wel de verplichting geldt (zie art. 1:247a BW), maar welke verplichting niet is gesanctioneerd. Voorts overweegt de rechtbank dat moet blijken van ‘daadwerkelijk controleerbare afspraken’. Wij zijn van mening dat de rechtbank meer bedoelt te overwegen dat er sprake moet zijn van een daadwerkelijk ingevulde zorg- en contactregeling en dat een overeenkomst inhoudende dat ouders in onderling overleg de zorg- en contactregeling nader invullen zich niet verhoudt met hetgeen de wetgever bij de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding voor ogen heeft gehad.

De vraag blijft of de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de verzoeker tot echtscheiding een juiste is bij het niet overleggen van het ouderschapsplan. De echtscheiding zelf heeft weinig te maken met het wel of niet samenwonen van de ouders, zeker nu de samenwoningsverplichting tussen gehuwden afgeschaft is.

De rechtbank overweegt dat kinderen vanaf vijf jaar bij de totstandkoming van het ouderschapsplan betrokken moeten worden. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 18) geeft het volgende aan: ‘Om te bevorderen dat de ouders de kinderen betrekken bij het opstellen van een ouderschapsplan is een aanvullende eis gesteld aan het inleidend verzoekschrift, namelijk een vermelding van de wijze waarop de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. De mate waarin dit mogelijk is, is uiteraard afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind.’

De rechtbank wenst derhalve dat ouders met kinderen die ouder zijn dan vijf jaar een gesprek voeren over het feit dat zij gaan scheiden en wat daarvan de gevolgen zijn. Het is zonder meer goed dat ouders, indien zij daartoe in staat zijn, met kinderen een zogeheten ‘paraplu-gesprek’ voeren. Maar de vraag is wel hoe dit in het verzoekschrift wordt omschreven en hoe dit dan getoetst wordt door de rechtbank. Bewijs hiervan lijkt ons lastig te verschaffen. Ik zou mij zo kunnen voorstellen dat een opsteller van een ouderschapsplan voor wat betreft kinderen ouder dan tien jaar aangeeft dat hij met hen gesproken heeft en/of dat hij van hen een bericht heeft ontvangen, waaruit blijkt dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Voor kinderen onder de tien jaren lijkt het ons toch meer aankomen op de verantwoordelijkheid van de betrokken ouders, die niet verder kan (en mag?) worden getoetst dan het voor waar aannemen dat er gebeurd is wat er in het verzoekschrift is gesteld.

De door de rechtbank gekozen grens van veertien jaar is ook interessant. Ouders van kinderen van veertien jaar en ouder hoeven volgens de rechtbank kennelijk geen concrete afspraken te maken over het contact tussen de niet-verzorgende ouder en de kinderen. Dat is goed nieuws voor alle advocaten die vergeefs aan ouders proberen uit te leggen dat afspraken over het contact tussen de zeventienjarige en de andere ouder zo nuttig zijn dat de rechtbank deze afspraken verplicht stelt.

IP en PD


Contactgegevens

  • Mosselaan 67
  • 1934 RA Egmond aan den Hoef
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
Copyright © 2021 Advocatenkantoor Pieter Dorhout