Ernstige mishandeling van de vrouw door de man leidt ertoe dat de vrouw niet langer alimentatieplichtig is ten opzichte van de man FJR 2012-11

Bovenkant formulier

Essentie

Partneralimentatie, niet-financiële factoren, ernstige mishandeling van de vrouw door de man leidt ertoe dat de vrouw niet langer alimentatieplichtig is ten opzichte van de man.

Uitspraak

Feiten en procesverloop

Partijen zijn op 28 juli 1983 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 2 oktober 2007 heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 577 per maand. Bij beschikking van 25 maart 2009 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, voormelde beschikking van 2 oktober 2007 aldus gewijzigd dat de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 wordt vastgesteld op nihil.

In eerste aanleg heeft de man verzocht om vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud van € 577 per maand. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw met ingang van 1 april 2010 aan de man voor zijn levensonderhoud gedurende 24 maanden moet voldoen een bedrag van € 100 per maand. Partijen zijn hiervan beiden in hoger beroep gekomen.

Het hof

Ingevolge artikel 157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid van de rechter, niet om een verplichting. De rechter mag bij zijn oordeel rekening houden met alle omstandigheden van de hem voorliggende zaak, zo ook met niet-financiële omstandigheden.

Bij het beroepschrift bevindt zich het besluit van de korpsbeheerder, de werkgever van de man, betreffende het oneervol ontslag van de man. In het besluit is onder meer overwogen dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de man zich in de echtelijke woning, tegenover de vrouw meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan ernstig verbaal en fysiek geweld en dat eveneens in voldoende mate is komen vast te staan dat de man hieraan voorafgaand zich gedurende een periode van bijna vijfentwintig jaar aan dergelijk gedrag heeft schuldig gemaakt. Voorts is overwogen dat de verklaring die de vrouw bij de aangifte heeft gedaan wordt bevestigd dan wel ondersteund door verschillende getuigenverklaringen en dat de man deze gedragingen ook zelf heeft toegegeven. Uit het besluit blijkt dat de man zelf heeft verklaard dat hij in het huwelijk met de vrouw meerdere malen tegenover de vrouw geweld heeft gebruikt.

De man is strafrechtelijk veroordeeld voor het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden in de nacht van 12 op 13 december 2006. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder is gebleken, dat de man ook na het uiteengaan van partijen zich jegens de vrouw heeft misdragen. Hij is veroordeeld wegens belaging tot een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er langdurig sprake is geweest van gedragingen van de man die een zodanig kwetsend karakter hebben voor de vrouw dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verlangd in het levensonderhoud van de man bij te dragen. Het hof acht het daarbij niet van doorslaggevend belang of de vrouw thans nog de emotionele gevolgen van de misdragingen ondervindt. Evenmin is van belang of de man anderszins al voldoende is gestraft of dat de vrouw al genoegdoening heeft ontvangen in de vorm van in het verleden van de man ontvangen alimentatie. Het karakter van de verplichting tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud na echtscheiding is noch een kwestie van straf noch van genoegdoening.

Het hof wijst het inleidend verzoek van de man alsnog af.

Met noot van

P. Dorhout

Noot

Niet-financiële factoren kunnen de aanspraak op een uitkering tot levensonderhoud doen verminderen of teniet doen gaan. In de literatuur en jurisprudentie zijn vrijwel uitsluitend gevallen bekend van verminderde aanspraken van vrouwen op door mannen te betalen alimentatie. Geweld van mannen tegenover vrouwen komt echter veel vaker voor. In ernstige gevallen leidt dit tot het verlies van het recht van de man, die zijn ex heeft mishandeld, op alimentatie. De lotsverbondenheid tussen ex-echtgenoten die de grond vormt voor de onderhoudsverplichting na huwelijk wordt hierbij verondersteld te zijn verbroken.

Onderkant formulier

Bovenkant formulier

Vindplaats:

FJR 2012/11

Datum:

30-08-2011

Instantie:

Hof 's-Hertogenbosch (Familiekamer)

Zaaknr:

HV 200.075.975/01

Magistraten:

Mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.E.M. Renckens, M. van Ham

LJN:

BR6553

Conclusie:

-

Partijen

in de zaak in hoger beroep van:

[X.]

wonende te [woonplaats],

appellante in principaal appel,

verweerster in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,

tegen

[Y.],

wonende te [woonplaats],

verweerder in principaal appel,

appellant in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. M.P.Y. Verhagen.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 17 augustus 2010, verbeterd bij beschikking van 19 oktober 2010.

2. Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2010 heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de man in diens verzoek alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 december 2010, heeft de man verzocht het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.

Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover daarin is beslist dat de man gedurende 24 maanden recht zou hebben op € 100,00 per maand en in hoger beroep bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage van de vrouw in de kosten van levensonderhoud van de man te bepalen op € 351,00 per maand, met ingang van 1 april 2010.

2.2.1.

Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 18 januari 2011, heeft de vrouw verzocht het incidenteel beroep van de man af te wijzen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

— de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Borst,— de man, bijgestaan door mr. Verhagen.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

— het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 augustus 2010;— de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 29 juni 2011;— de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 8 juli 2011.

3. De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel

3.1.

Partijen zijn op 28 juli 1983 met elkaar gehuwd.

Bij beschikking van 2 oktober 2007 heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 1 november 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2.

Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 577,00 per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, doch niet eerder dan met ingang van de dag volgend op die waarop hij het aan hem terzake van de verdeling der huwelijksgoederengemeenschap toekomende bedrag van de vrouw zal hebben ontvangen.

3.3.

Bij beschikking van 25 maart 2009 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, voormelde beschikking van 2 oktober 2007 aldus gewijzigd dat de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 wordt vastgesteld op nihil.

3.4.

In eerste aanleg heeft de man verzocht om vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud van € 577,00 per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.

3.5.

Bij de (verbeterde) bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw met ingang van 1 april 2010 aan de man voor zijn levensonderhoud gedurende 24 maanden moet voldoen een bedrag van € 100,00 per maand.

3.6.

Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.1.

De vrouw voert in haar eerste grief — kort samengevat — aan dat de rechtbank ten onrechte onder 3.4. heeft overwogen dat de man de gestelde mate en duur van de mishandeling door hem van de vrouw gemotiveerd heeft betwist. Eveneens ten onrechte heeft de rechtbank onder 3.4. overwogen dat naar haar oordeel door de vrouw onvoldoende is gesteld en onderbouwd om de aard en de duur van de door de man gepleegde mishandeling vast te kunnen stellen, alsmede met welke omstandigheden de politierechter bij de bepaling van de omvang van de straf rekening heeft gehouden en dat ook niet duidelijk zou zijn welke criteria gehanteerd zijn bij zijn ontslag. Verder voert de vrouw aan dat de rechtbank onder 3.6. ten onrechte heeft overwogen het niet redelijk te achten om de man zijn gedragingen onbeperkt te blijven aanrekenen gelet op de feitelijke gevolgen van die gedragingen als ter aangehaalder plaatse genoemd.

Uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde bescheiden, waaronder aangiften en processen-verbaal, komt de aard en de ernst van de misdragingen van de man jegens de vrouw naar voren. De ernst en de duur van deze misdragingen blijken overigens reeds uit het feit dat de man oneervol is ontslagen en strafrechtelijk is veroordeeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat, gelet op die misdragingen door de man, van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij een bijdrage in het levensonderhoud van de man moet voldoen, ongeacht zijn behoefte.

3.7.2.

In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de man zich sedert de echtscheidingsbeschikking voldoende heeft ingespannen om werk te verkrijgen en dat de rechtbank daarbij ten onrechte rekening gehouden heeft met de lichamelijke beperkingen van de man, zijn leeftijd, werkervaring en de economische recessie

3.8.1.

De man stelt in zijn verweer dat hij het huiselijk geweld nimmer heeft ontkend; wel heeft hij de mate en duur van die mishandeling weersproken. Daarnaast stelt de man dat uit de ontslagbrief blijkt dat hij zijn aandeel in de conflicten die tijdens het huwelijk zijn ontstaan niet heeft bestreden maar dat de vrouw ten minste een aandeel heeft gehad in het ontstaan van deze conflicten.

Voorts stelt de man dat de vrouw eraan voorbij gaat dat zij in de vorm van alimentatie ten laste van het vermogen van de man reeds een genoegdoening heeft ontvangen. Bovendien heeft de rechtbank niet alleen het bedrag van de door de vrouw aan de man te betalen alimentatie aanzienlijk lager bepaald dan haar draagkracht toelaat en zijn behoefte vergt, maar ook de duur beperkt tot 2 jaar. De man stelt dat de vrouw niet motiveert waarom die sancties ontoereikend zouden zijn.

De man stelt verder dat hij zich uitputtend heeft ingezet om werk te vinden, doch te maken heeft met fysieke beperkingen, waardoor hij weinig kansen heeft op de arbeidsmarkt.

3.8.2.

De man stelt in zijn incidentele grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aannemelijk is dat de vrouw thans nog de emotionele gevolgen van de mishandeling tijdens het huwelijk ondervindt nu elke onderbouwing daartoe van de zijde van de vrouw ontbreekt. Daarmee heeft de rechtbank met verwijzing naar de gedragingen van de man ten onrechte de aan de vrouw opgelegde alimentatieverplichting zowel in duur als omvang beperkt.

3.9.

Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.

3.9.1.

Ingevolge artikel 157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.

Het gaat hierbij om een bevoegdheid van de rechter, niet om een verplichting. De rechter mag bij zijn oordeel rekening houden met alle omstandigheden van de hem voorliggende zaak, zo ook met niet-financiële omstandigheden.

3.9.2.

Vaststaat dat de vrouw op 13 december 2006 aangifte heeft gedaan van mishandeling van haar door de man in de nacht van 12 op 13 december 2006.

Onder ‘producties D’ bij het beroepschrift overgelegd door de vrouw, bevindt zich het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, de werkgever van de man, betreffende het oneervol ontslag van de man d.d. 25 april 2007 (hierna: het besluit). In het besluit is onder meer overwogen dat in voldoende mate vast is komen te staan dat de man zich in de nacht van 12 op 13 december 2006, in de echtelijke woning, tegenover de vrouw meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan ernstig verbaal en fysiek geweld en dat eveneens in voldoende mate is komen vast te staan dat de man hieraan voorafgaand zich gedurende een periode van bijna vijfentwintig jaar aan dergelijk gedrag heeft schuldig gemaakt. Voorts is overwogen dat de verklaring die de vrouw bij de aangifte heeft gedaan wordt bevestigd dan wel ondersteund door verschillende getuigenverklaringen en dat de man deze gedragingen ook zelf heeft toegegeven.

Uit het besluit blijkt dat de man zelf op 13 december 2006 heeft verklaard dat hij in het huwelijk met de vrouw meerdere malen tegenover de vrouw geweld heeft gebruikt.

Op 14 december 2006, zo blijkt uit het besluit, heeft de man een nadere verklaring afgelegd waarin hij verdere bijzonderheden heeft gegeven over door hem vanaf begin jaren tachtig gepleegde mishandeling van de vrouw.

Voor zover de man heeft gesteld dat de ernst van zijn gedragingen is aangedikt, wijst het hof er op dat het gaat om verklaringen van de man zelf en merkt het hof op dat uit het besluit blijkt dat op 29 maart 2007 aan de man het voornemen tot diens strafontslag is uitgereikt en dat door de man geen gebruik is gemaakt van de hem geboden mogelijkheid zijn zienswijze over dit voorgenomen besluit kenbaar te maken. Ook heeft de man tegen het besluit geen bezwaar aangetekend.

3.9.3.

Uit de stukken, het verhandelde ter zitting en de brief namens de officier van justitie aan de vrouw d.d. 12 oktober 2007 kan worden opgemaakt dat de man strafrechtelijk is veroordeeld voor het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden in de nacht van 12 op 13 december 2006. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering, een leerstraf bestaande uit agressiebeheersing van 36 uren subsidiair 18 dagen hechtenis en een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.

Verder is gebleken, dat de man ook na het uiteengaan van partijen zich jegens de vrouw heeft misdragen. Hij is, zo valt op te maken uit de stukken, het verhandelde ter zitting en de brief namens de officier van justitie aan de vrouw d.d. 5 december 2007 veroordeeld wegens belaging tot een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.

3.9.4.

De stelling van de man dat de vrouw ten minste een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de conflicten tijdens het huwelijk heeft de man niet nader geconcretiseerd.

3.9.5.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er langdurig sprake is geweest van gedragingen van de man die een zodanig kwetsend karakter hebben voor de vrouw dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verlangd in het levensonderhoud van de man bij te dragen. Het hof acht het daarbij niet van doorslaggevend belang of de vrouw thans nog de emotionele gevolgen van de misdragingen ondervindt. Evenmin is van belang of de man anderszins al voldoende is gestraft of dat de vrouw al genoegdoening heeft ontvangen in de vorm van in het verleden van de man ontvangen alimentatie. Het karakter van de verplichting tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud na echtscheiding is noch een kwestie van straf noch van genoegdoening.

3.9.6.

De eerste grief van de vrouw slaagt.

3.9.7.

Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan inhoudelijke behandeling van de tweede grief van de vrouw en het incidenteel appel van de man.

3.10.

De beschikking waarvan beroep, dient dus te worden vernietigd (behoudens de compensatie van de proceskosten) en het hof zal het verzoek van de man alsnog afwijzen.

Proceskosten

3.11.

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.

4. De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 17 augustus 2010, verbeterd bij beschikking van 19 oktober 2010 behoudens voorzover de rechtbank de proceskosten heeft gecompenseerd,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst alsnog af het inleidend verzoek van de man;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;

compenseert de in hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.E.M. Renckens, M. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011.

Onderkant formulier


Contactgegevens

  • Mosselaan 67
  • 1934 RA Egmond aan den Hoef
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
Copyright © 2021 Advocatenkantoor Pieter Dorhout