Verzoeken met betrekking tot wijziging geslachtsnaam minderjarige afgewezen FJR 2010-114
Essentie
Verzoeken met betrekking tot wijziging geslachtsnaam minderjarige afgewezen.
Uitspraak
Feiten
Partijen zijn ex-echtelieden. Uit hun huwelijk is (onder meer) voornoemde minderjarige geboren. Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige. De minderjarige verblijft sinds begin januari 2007 bij de vrouw en haar nieuwe partner, en bij beschikking van de Rechtbank Groningen d.d. 13 januari 2009 is het hoofdverblijf van de minderjarige definitief bij de vrouw bepaald en is aan de vrouw een informatieplicht opgelegd. Er is geen omgangsregeling tussen de man en de minderjarige bepaald.
Procesverloop
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man binnen drie weken na betekening van de beschikking zijn medewerking dient te verlenen aan indiening van het verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in de achternaam van de vrouw, bij gebreke waarvan de rechtbank wordt verzocht om een vervangende machtiging aan de vrouw te verlenen voor de ontbrekende toestemming van de man betreffende het verzoek tot geslachtsnaamwijziging van de minderjarige, zodat de vrouw namens de minderjarige zelfstandig het verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige bij het Ministerie van Justitie kan indienen. De man heeft dit verzoek gemotiveerd bestreden.
De Raad heeft ter zitting gesteld dat hij ten aanzien van het voorliggende verzoek terughoudend is met het geven van een advies aan de rechtbank. Echter, gelet op het feit dat de minderjarige reeds voor een langere periode consistent is gebleken in haar wens om haar achternaam te doen wijzigen, heeft de Raad geadviseerd om het verzoek toe te wijzen.
Rechtbank
Op grond van art. 1:7 lid 1 BW kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijk vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd. In het Besluit Geslachtsnaamwijziging zijn ten aanzien van de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend en de wijze van indiening en de behandeling van de verzoeken tot naamswijziging nadere bepalingen opgenomen.
In art. 3 lid 1 van voornoemd besluit is (voor zover hier van belang) het navolgende bepaald: ‘Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, (…) wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaar of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk (…) gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzocht en opgevoed;
Artikel 3 lid 4 luidt (voor zover hier van belang): Het verzoek wordt afgewezen, indien:
a. (…)b. (…)c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft; (…)’
De rechtbank is van oordeel dat een rechtstreekse toetsing van het verzoek van de vrouw, aan art. 3 van genoemd besluit, in deze niet aan de orde kan zijn omdat het besluit ziet op een toetsing van het verzoek door de Koning.
Echter, nu de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige van mening verschillen over de eventuele wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige is er thans sprake van een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening, hetgeen beoordeeld dient te worden op basis van art. 1:253a lid 1 BW. Dit artikel (en lid) bevat voor de burgerlijke rechter een zelfstandig toetsingskader en bepaalt dat; ‘In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt’.
Art. 1:253a lid 5 BW luidt (voor zover hier van belang): ‘De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders (…).’ Nu de man er weloverwogen en bewust voor gekozen heeft om niet ter zitting te verschijnen, acht de rechtbank zich onvoldoende in staat om een vergelijk tussen partijen te beproeven zodat thans een beslissing op het voorliggende verzoek, en het daartegen gevoerde verweer, dient te worden gegeven.
Ter gelegenheid van het minderjarigenverhoor op 21 april 2010 heeft de minderjarige te kennen gegeven dat zij haar geslachtsnaam graag gewijzigd wil zien. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij het verleden wil afsluiten en dat zij last heeft van de naam van de man, omdat zij die steeds bij allerlei instanties moet gebruiken. Tevens heeft zij de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij geen contact meer heeft met de man en dat zij dat wel goed vindt. Ten slotte heeft de minderjarige verteld dat de man ‘dingen’ bij haar doet, en dat je een dochter niet zo behandelt en dat zij daarom het wil afsluiten.
Uit de stellingen van de vrouw, en uit hetgeen door de minderjarige aan de rechtbank kenbaar is gemaakt, is thans voldoende komen vast te staan dat de minderjarige bij haar instemming voor het verzoek blijft. De rechtbank zal daarmee, gelet op het bepaalde in art. 3 van het Besluit Geslachtsnaamwijziging, ernstig rekening dienen te houden.
Echter, op grond van inmiddels vaststaande jurisprudentie (onder andere HR 25 april 2008, LJN BL5901), bij het beoordelen van geschillen op grond van art. 1:253a lid 1 BW volgt bovendien dat hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Ten aanzien van deze andere (zwaarwegende) belangen die ten grondslag liggen aan de te geven beslissing overweegt de rechtbank het volgende.
De man heeft gesteld dat iedere poging om in der minne het contact tussen hem en de minderjarige op te starten uitloopt op een teleurstelling. Iedere vorm van communicatie loopt stuk, waardoor de man, al met al, geen andere mogelijkheid ziet dan te wachten totdat de minderjarige het initiatief daartoe zal nemen. Langzamerhand is het de man duidelijk geworden dat die situatie zich niet zal voordoen zolang de minderjarige bij haar moeder woont. Langzamerhand — zeer langzamerhand — is de man doende zich bij deze constatering neer te leggen, aldus de man. De man trekt de conclusie dat je als kind van (destijds 12 jaar en) nu 15 jaar niet al je daden kunt overzien en dat tegen je belang in gehandeld kan worden. Door alle schepen achter je te verbranden, of laten verbranden kun je meer kapot maken dan je (later) lief is. De man acht de naamswijziging op dit moment daarom niet in het belang van de minderjarige.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij het verzoek niet voor zichzelf heeft ingediend, maar dat zij opkomt voor de belangen van de minderjarige. Tevens heeft de vrouw gesteld dat zij een herstel van het contact tussen de man en de minderjarige niet in de weg staat, maar dat de minderjarige geen contact wil. Desgevraagd heeft de vrouw de rechtbank te kennen gegeven dat de strafzaak, in de vermeende zedenkwestie tussen de man en de minderjarige, door het openbaar Ministerie is geseponeerd.
Voorop staat dat de geslachtsnaam van een persoon tot diens identiteits- en afstammingskenmerken, die altijd bij hem/haar blijven, behoort. Uit hetgeen door de vrouw ter zitting is aangevoerd komt de rechtbank tot de conclusie dat het lijkt dat de minderjarige wil dat de man volledig uit haar leven verdwijnt, zodat de wijziging van de geslachtsnaam een grotere betekenis voor de minderjarige heeft dan alleen de wens om de geslachtsnaam van haar moeder te dragen. Het op deze wijze uitbannen van de man uit het leven van de minderjarige acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige, aangezien zij op die manier een belangrijk deel van haar identiteit ontkent en verliest. Tevens is daarbij voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de minderjarige, mede haar vijftienjarige leeftijd in aanmerking nemend, zich alle gevolgen van een naamswijziging volledig realiseert.
De rechtbank komt derhalve, alle belangen in aanmerking nemend, niet tot toewijzing van de verzoeken van de vrouw. Het wordt door de rechtbank meer in ieders belang geacht om, tot de achttienjarige leeftijd van de minderjarige, de resterende periode te benutten om het contact tussen de minderjarige en de man — en zijn gezin — op enigerlei wijze te herstellen. De rechtbank ziet hierin (enige) ruimte temeer omdat de minderjarige tijdens het minderjarigenverhoor heeft gezegd dat zij geen contact meer met de man heeft en dat zij het wel goed vindt zo. De rechtbank kwalificeert deze stelling van de minderjarige niet als een pertinente afwijzing van de man.
Tevens heeft de vrouw ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij het herstel van het contact tussen de man en de minderjarige niet in de weg zal staan, zodat hierin ook mogelijkheden tot herstel van het contact wordt gezien.
Indien, alle inspanningen ten spijt, de mogelijkheden tot het herstel van het contact onbenut zullen blijven ligt het vervolgens op de weg van de minderjarige om, bij haar meerderjarigheid, zelfstandig een eigen keuze te maken om al dan niet over te gaan tot het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging.
Met noot van
I.J. Pieters, P. Dorhout
Noot I
Met verzoeken tot verandering van de geslachtsnaam dient terughoudend te worden omgegaan. Zie in dit verband het uitgebreide artikel van Prof. Vlaardingerbroek daarover in EB Tijdschrift voor scheidingsrecht in 2005 (Achternaamswijziging na echtscheiding, EB 2005, 12 ).
Zoals reeds eerder is geconcludeerd, is art. 3 BGNW niet heel helder en misschien ook wel niet helemaal EVRM-proof geformuleerd (zie ook de noot onder Rb. Almelo 29 mei 2007, FJR 2007/108).
In de praktijk komt het vaak voor dat het niet alleen de ene gezagsouder is die de naamswijziging wenst, maar dat het ook vaak de minderjarige zelf is die erg vasthoudend is voor wat betreft de gewenste verandering van de geslachtsnaam. Deze uitspraak is een duidelijk signaal dat een dergelijk verzoek ook bij een sterke wens van de minderjarige zich niet snel voor toewijzing leent en past derhalve in de door Prof. Vlaardingerbroek toegejuichte terughoudendheid met dit soort verzoeken. Zoals de rechtbank terecht oordeelt, lijken dit kwesties die zich eerder lenen voor een beoordeling als het kind meerderjarig is.
IP
Noot II
Mijn indruk is dat de rechtbank in het begin van de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat toetsing van het verzoek om voorbij te gaan aan de weigering van de man om in te stemmen met de door moeder en dochter gewenste naamswijziging is voorbehouden aan de Koning. Waar de rechtbank het verzoek opvat als een geschil over de uitoefening van het ouderlijk gezag gaat zij eraan voorbij dat de regeling van art. 3 lid 1 Besluit Geslachtsnaamwijziging een lex specialis vormt van de geschillenregeling van art. 1:253a BW. Mijns inziens had de rechtbank zich daarom onbevoegd moeten verklaren. Overigens vind ik het een zeer terechte en mooie uitspraak. Wel had de rechter in casu nog kunnen wijzen op de verplichting van de moeder om de ontwikkeling van de banden tussen de vader en het kind te bevorderen.
PD