Baby Donna Waar ging het mis FJR 2008/70
Vindplaats: |
FJR 2008, 70 |
Bijgewerkt tot: |
01-07-2008 |
Auteur: |
Mr. P. Dorhout[1] |
Wetgeving: IVRK art. 21; Haags adoptieverdrag 1993 art. 4; Wobka art. 2;
Baby Donna, Waar ging het mis?
In de media is de afgelopen tijd uitgebreid verslag gedaan van de zaak baby Donna en het commentaar op de rechterlijke uitspraken was niet van de lucht.[2] Zo zegt bijvoorbeeld professor Hoksbergen in de Volkskrant: 'illegale verkoop van baby's goedgekeurd door de rechtbank' en de Gazet van Antwerpen kopt met: 'Baby D. blijft in Nederland, niet naar papa'. In deze bijdrage wordt aan de hand van de uitspraken van de verschillende gerechten over deze zaak geprobeerd een beeld te schetsen van wat er is gebeurd en welke beslissingen zijn gegeven op welke verzoeken. Vervolgens wordt bekeken of de beelden die in de media zijn ontstaan juist zijn, wordt geanalyseerd waar het mis is gegaan en bezien hoe de zaak er nu voor staat.
Wat is er aan de hand?
Donna is op 26 februari 2005 geboren in België. De moeder en haar echtgenoot (verder te noemen: de ouders) zijn van rechtswege belast met het gezag over Donna. Donna en de ouders hebben de Belgische nationaliteit. De ouders zijn een draagmoederschapovereenkomst aangegaan met een ander Belgisch echtpaar (verder te noemen: de wensouders). Afgesproken was dat de draagmoeder kunstmatig bevrucht zou worden met het zaad van de wensvader. Na de geboorte zou de moeder het kind aan de wensouders afstaan. Het eerste is gebeurd, het laatste niet. De ouders hebben voor de geboorte van Donna ruzie gekregen met de wensouders en zijn hun overeenkomst niet nagekomen. De draagmoeder komt via internet in contact met een Nederlands echtpaar dat al jaren een grote kinderwens heeft. De pleegmoeder is zwanger geweest. Vlak voor de geboorte is echter de dochter overleden. Nadien is het niet gelukt om zelf kinderen te krijgen. Vervolgens besloten de pleegouders op zoek te gaan naar een draagmoeder. Het Nederlandse echtpaar won informatie in over adoptie van kinderen en nam contact op met de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem en Utrecht. Zij meldden de burgermeester van hun woonplaats dat zij een kind in hun gezin wilden opnemen teneinde het te adopteren en dat zij het gezag over het kind wilden verkrijgen. De (draag)moeder bleek bereid haar kind na de geboorte aan het Nederlandse echtpaar af te staan. Vóór de geboorte van Donna heeft het Nederlandse echtpaar daartoe met de ouders een draagmoederschapovereenkomst gesloten, waarbij de ouders zich hebben verbonden om Donna af te staan aan de pleegouders, eenzelfde soort overeenkomst dus als de ouders met de wensouders hadden afgesloten. Het Nederlandse echtpaar is bij de geboorte van Donna aanwezig geweest en heeft haar na drie dagen met instemming van de ouders meegenomen naar hun huis in Leusden en haar sindsdien verzorgd en opgevoed, met het uiteindelijke doel om haar te adopteren. De Belgische advocaat van het Nederlandse echtpaar heeft getracht daartoe toestemming te verkrijgen. Een verzoek tot adoptie is echter niet gedaan.
De beschikkingen
Bij beschikking van de Rechtbank Utrecht van 25 mei 2005 [3] zijn de ouders op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag en is Donna onder de voorlopige voogdij geplaatst van Bureau Jeugdzorg.[4]
De jeugdrechter van de Rechtbank te Aalst, België heeft Donna bij beschikking van 29 juni 2005 voorlopig onder toezicht gesteld.
Het hof van beroep te Gent, België heeft bij arrest van 5 september 2005 [5] de beschikking van de jeugdrechter vernietigd, zich territoriaal onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Rechtbank Utrecht.
De Nederlandse echtelieden hebben in hun hoedanigheid van pleegouders aan de Rechtbank Utrecht verzocht om de ouders van Donna uit het ouderlijk gezag te ontzetten met benoeming van henzelf tot voogd. De Raad heeft geconcludeerd dat de pleegouders niet de juiste weg hebben bewandeld om Donna te adopteren, dat zij in strijd hebben gehandeld met art. 21 IVRK, art. 4 van het Haags Adoptieverdrag 1993 en met de Wobka.[6] De Raad is van mening dat de pleegouders hadden moeten beseffen dat niet zomaar een kind van een ander ter adoptie in een gezin kan worden opgenomen en dat Donna zo spoedig mogelijk moet worden overgebracht naar België. Bij beschikking van de rechtbank van 26 oktober 2005 [7] is het verzoek van de pleegouders tot ontzetting afgewezen, omdat de grond, te weten van gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van Donna doordat de ouders haar terugeisen of terugnemen, ontbrak. De ouders gaven overigens in deze procedure nota bene aan dat zij alleen afstand van Donna zouden doen als Donna bij de pleegouders zou blijven.
Ten aanzien van de vraag of family life was ontstaan tussen de pleegouders en Donna bleek zowel de Raad voor de Kinderbescherming als het Openbaar Ministerie van mening dat zulks niet het geval was, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten. Deze mening deelt de rechtbank echter niet, omdat voor het ontstaan van family life alleen wordt gekeken naar de feitelijke situatie. Op verzoek van de pleegouders bevestigde de rechtbank dan ook dat er, gelet op het maandenlange verblijf van Donna bij de pleegouders vanaf haar geboorte, sprake was van family life tussen de pleegouders en Donna. Het verzoek van de pleegouders om de pleegmoeder tot voogd te benoemen werd echter afgewezen, omdat Donna nog ouders had die het gezag over haar hebben.[8]
Vervolgens verzocht de Raad de kantonrechter te Amersfoort om een tijdelijke voogd over Donna te benoemen, omdat er ingevolge het bepaalde in art. 1:253q jo. art. 1:253r BW een gezagsvacuüm ten aanzien van Donna was ontstaan. De ouders van Donna zouden niet in staat zijn het ouderlijk gezag uit te oefenen, omdat zij in België wonen. De kantonrechter wijst in zijn beschikking van 2 november 2005 het verzoek van de Raad af, omdat de pleegouders binnen zes weken na de beslissing van de Rechtbank Utrecht van 25 mei 2005 om ontzetting uit het gezag van de ouders hebben verzocht, waardoor de voorlopige voogdij door is blijven lopen en de beroepstermijn van drie maanden na de beschikking van 26 oktober 2005 nog niet was verstreken. Hierdoor bleef de maatregel van voorlopige voogdij van kracht tot de beschikking op het verzoek van de pleegouders in kracht van gewijsde was gegaan. Omdat er derhalve geen sprake was van een gezagsvacuüm, behoefde er geen voorziening te worden getroffen.
Op 28 december 2005 [9] bepaalde de (straf)rechter in de Rechtbank Utrecht dat het DNA van Donna aan België diende te worden overgedragen ten behoeve van de strafrechtelijke procedure aldaar naar aanleiding van een op Belgisch rechtshulpverzoek gegeven beschikking tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p lid 2 Sv.[10] Van deze beschikking wordt beroep in cassatie ingesteld.
Bij beschikking van 13 februari 2006 [11] van de kantonrechter in de Rechtbank Utrecht is de pleegmoeder belast met de tijdelijk voogdij over Donna, waardoor het gezag van de ouders van rechtswege geschorst is.
De Hoge Raad verklaarde op 19 december 2006 [12] twee cassatieverzoeken in de DNA-kwestie niet-ontvankelijk.
De wensvader van het kind verzoekt dan dat de pleegmoeder wordt ontheven, dan wel ontzet van de tijdelijke voogdij. De wensvader wil zelf tot voogd benoemd worden en verzoekt tevens de vaststelling van een omgangsregeling met Donna. De Rechtbank Utrecht bepaalde hierop bij tussenbeschikking van 1 augustus 2007 [13] dat ook de ouders over dit verzoek gehoord moesten worden en hield daartoe de behandeling aan.
In haar beschikking van 24 oktober 2007 doet de rechtbank uitspraak over de bovengenoemde verzoeken. De wensvader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de pleegmoeder te ontheffen van de tijdelijke voogdij, omdat dit verzoek, gezien art. 1:267 BW, alleen door de officier van justitie, de Raad voor de Kinderbescherming of de pleegouders kan worden gedaan. De wensouders worden wel ontvangen in hun verzoek tot ontzetting. De rechtbank oordeelt dat de algemene regels over de ontzetting mede van toepassing zijn op het verzoek tot ontheffing uit de tijdelijke voogdij. Op grond van art. 1:329 BW kan de voogd, een der bloed- of aanverwanten van de minderjarige tot en met de vierde graad, de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie een verzoek tot ontzetting van de voogdij indienen. De rechtbank oordeelt dat verzoeker als bloedverwant kan worden aangemerkt in de zin van art. 1:329 BW. De rechtbank verwijst hiervoor naar art. 1:3 BW, waarin is opgenomen dat juridische verwantschapsbanden als erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie als een geboorte gelden en concludeert daaruit dat het begrip bloedverwantschap daarmee een ruimere betekenis heeft gekregen dan de strikt letterlijke; een juridische, familierechtelijke verhouding valt ook onder het begrip bloedverwantschap. De rechtbank wijst op het per 1 april 1998 in Nederland in werking getreden afstammingsrecht waarin nieuwe begrippen als 'biologische vader', 'donor' en 'verwekker' worden gebruikt, zodat het niet voor de hand ligt om daar waar, zoals in art. 1:329 BW, het ruime begrip 'bloedverwantschap' is gehandhaafd, daarin weer beperkingen of onderscheidingen aan te brengen. Bloedverwantschap in het afstammingsrecht dient dan ook te worden beschouwd als de betrekking die bestaat tussen hen, van wie de een van de ander afstamt of die van eenzelfde persoon afstammen; afstamming staat hierbij zowel voor de juridische, dat wil zeggen familierechtelijke relatie, als voor de genetisch/biologische verhouding. De wensvader wordt als bloedverwant aangemerkt.[14]
Dat de pleegmoeder niet beschikt over de ingevolge art. 2 Wobka vereiste beginseltoestemming acht de rechtbank, gelet op hetgeen in de beschikking van 26 oktober 2005 reeds is overwogen, geen grond haar van de tijdelijke voogdij te ontzetten. Een situatie waarin de pleegouders hun verplichtingen verwaarlozen of niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van de voogdij, acht de rechtbank niet aan de orde. De door de pleegmoeder overgelegde berichten van Bureau Jeugdzorg Utrecht en het consultatiebureau wijzen erop dat Donna goed wordt verzorgd. De beoordeling van het verzoek tot ontzetting wordt aangehouden teneinde de Raad onderzoek te laten doen naar de gezinssituatie bij de pleegouders en daarbij te onderzoeken of een ontzetting of ondertoezichtstelling geïndiceerd zijn.
De wensouders worden vanwege het ontbreken van family life niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek een omgangsregeling met Donna vast te stellen.
Bij beschikking van 7 mei 2008 beslist de rechtbank definitief op het verzoek tot ontzetting. De rechtbank constateert dat er een verwoede strijd gaande is tussen de pleegouders en de wensouders en heeft ook aandacht voor de overweldigende aandacht van de media. Van alle gronden voor ontzetting uit de tijdelijke voogdij toetst de rechtbank nog slechts aan één overgeblevene: 'misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van zijn voogdij' (art. 1:327 lid 1 sub b BW). Over de andere gronden heeft de rechtbank al beslist in de beschikking van 24 oktober 2007. Er is onvoldoende reden de pleegmoeder te ontzetten, maar er is 'zoveel zorg over de druk op het gezin vanwege de juridische procedures en de grote media-aandacht dat geen enkel gezin die zonder hulp zou aankunnen'. Een onafhankelijke instantie moet deze hulp bieden, waarmee rekening wordt gehouden met de bijzondere ontstaansgeschiedenis van Donna. Donna wordt daarom onder toezicht gesteld.[15]
Misverstanden
Uit de artikelen in de media blijkt dat veel mensen een verkeerde voorstelling van zaken hebben over de feiten in de zaak Donna en over de bevoegdheid van de rechter. Hieronder zal ik aangeven welke ideeën er leven in de media en deze van commentaar voorzien.
In verschillende artikelen wordt er schande van gesproken dat Donna niet terug mag keren naar haar 'papa'. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat de biologische vader niet als juridische vader gezien kan worden. Weliswaar heeft Donna de helft van haar DNA-materiaal van hem en was hij enkele maanden de beoogde vader, maar daar houdt het mee op. De man heeft nooit contact met Donna gehad en kende de moeder alleen oppervlakkig. Hoewel hij graag contact met Donna wil hebben, is zijn positie feitelijk nog het beste te vergelijken met die van een spermadonor. Terugkeer naar de wensvader lijkt dan ook niet goed mogelijk, omdat de twee nog nooit contact hebben gehad.
In veel berichten worden de Nederlandse pleegouders afgeschilderd als gewetenloze schurken die een baby hebben gekocht op internet. Hoewel op internet wel eens dingen niet goed gaan, is het door de pleegouders en de ouders deze keer alleen gebruikt als medium om met elkaar in contact te komen. Of er sprake is van koop wordt nog uitgezocht door de rechtbank in België. Gelet op de tijd die nu al is verstreken sinds de eerste beschuldigingen, zal het geen bijzonder sterke zaak zijn. Er wordt in de media melding van gemaakt dat de pleegouders € 5000 hebben betaald voor Donna. Wie bekend is met de prijzen van een adoptie of met de prijzen die mensensmokkelaars rekenen, weet dat dit bedrag een schijntje is. Waarschijnlijker is dat de pleegouders de onkosten van de ouders hebben vergoed, net als overigens ook de wensouders zouden hebben gedaan als hun deal niet was afgeketst.
De Rechtbank Utrecht had Donna terug moeten sturen naar België. Een dergelijk verzoek is nooit gedaan. Om Donna's uitlevering is nooit verzocht. Dat kon ook niet, nu zij in Nederland was met uitdrukkelijke instemming van de juridische ouders. Een situatie die te vergelijken is met kinderen die uit logeren gaan bij hun grootouders in Groningen, met het kindermeisje dat voor de kinderen zorgt of met kinderen die naar kostschool zijn gestuurd. Als Donna was teruggestuurd naar België, zou dat naar de ouders moeten zijn, die nog altijd het ouderlijk gezag over haar hebben. Die hadden haar dan met dezelfde vaart weer bij de pleegouders kunnen terugbezorgen.
De ouders zijn ontaarde lieden die hun overeenkomst met de wensouders hebben geschonden, evenals de pleegouders, die een kind hebben gekocht. Afgezien van het feit dat de draagmoederovereenkomst nietig is, valt goed te begrijpen dat de ouders Donna niet aan mensen mee hebben gegeven waar ze kennelijk geen vertrouwen meer in hadden. Zij wilden een zo goed mogelijke toekomst voor Donna en meenden dat de pleegouders haar die konden bieden. De pleegouders zagen op internet dat de ouders niet voor hun kind konden of wilden zorgen en hebben zich over dit kind ontfermd, zoals alle ouders doen die graag een kind willen adopteren. Zij schijnen op dat moment niet geweten te hebben dat de vader niet de biologische vader was, zo melden enkele bronnen.
De rechtbank had Donna niet zo lang bij de pleegouders moeten laten, zodat het niet kon hechten in hun gezin. De kinderrechter had Donna niet in een neutraal pleeggezin kunnen plaatsen, omdat dat een bevoegdheid van Bureau Jeugdzorg is. Jeugdzorg had dat toen Donna in mei 2005 onder de voorlopige voogdij van Bureau Jeugdzorg was geplaatst wel kunnen doen, maar vond dat niet in haar belang.[16] Donna was toen drie maanden oud. Er was toen geen andere oplossing voorhanden, het ging goed met Donna bij de pleegouders en er was toen misschien al family life ontstaan, nu de pleegouders bij de geboorte van Donna waren geweest en haar drie maanden hadden verzorgd en opgevoed. Ik vraag mij zelfs af of er toen voldoende redenen waren om het gezag van de ouders te schorsen. Het ging immers goed met Donna en zij verbleef met volledige instemming van de ouders, die het gezag over haar hadden, bij de pleegouders. Het is niet na te gaan van welke feiten de kinderrechter toen is uitgegaan, omdat de beschikking van 25 mei 2005 niet is gepubliceerd. In de latere uitspraken is Donna al veilig gehecht bij de pleegouders en lijkt het sowieso niet in haar belang om haar elders onder te brengen.
De biologische vader heeft family life met Donna, zoals onlangs nog door de Hoge Raad is bepaald, zodat een omgangsregeling had moeten worden vastgesteld. In de beschikking van de Hoge Raad van 30 november 2007, LJNBB9094 is inderdaad bepaald dat een biologische vader in een als family life te kwalificeren betrekking tot het kind stond. Het begrip biologische vader houdt echter meer in dan zaaddonor, zoals ik de wensvader beschouw. Om als biologische vader te worden gekwalificeerd zijn toch nog steeds bijkomende omstandigheden vereist. De rechtbank had de wensvader niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het juridische begrip bloedverwantschap wijkt af van de betekenis in het normale spraakgebruik.[17] Weliswaar omvat het juridische begrip enerzijds meer dan het niet-juridische, namelijk onder meer ook erkende kinderen, tijdens huwelijk geboren en geadopteerde kinderen, maar anderzijds vallen natuurlijke kinderen niet onder het in de wet gehanteerde begrip bloedverwantschap. Zo heeft een natuurlijk, niet-erkend kind geen recht op kinderalimentatie ex art. 1:392 BW, omdat daar alleen wordt gesproken van kinderen. Kennelijk wordt daarbij niet gedoeld op natuurlijke kinderen, omdat daarvoor een andere bepaling geldt, namelijk art. 1:394 BW: de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, is onderhoudsplichtig. Het juridische begrip bloedverwant valt grotendeels samen met het niet-juridische, maar beide verzamelingen kennen elementen die niet in het deelgebied liggen. In die uitspraak oordeelt de rechtbank dat een beperktere interpretatie ook niet in overeenstemming zou zijn met de strekking van art. 1:329 BW, waarin kennelijk bedoeld is om de kring van personen die in het belang van de minderjarige om ontzetting uit de voogdij kunnen verzoeken zeer ruim te laten zijn. Ik lees dat niet in deze bepaling en vraag mij af of het de bedoeling van de wetgever is geweest om mensen als spermadonoren, die op een onverwacht moment uit het niets opduiken, gelegenheid te geven om de ontzetting te verzoeken. In dit geval is dat echter niet onlogisch, omdat de donor ook de beoogde vader was en hij deze rol weer wil gaan vervullen. Als Donna echter met behulp van een anonieme spermadonor uit het ziekenhuis was verwekt en op haar veertiende puberproblemen kreeg, zou dan nog steeds zo welwillend worden aangekeken tegen de donor die uit de vergetelheid opdook en om ontzetting zou vragen?
De Rechtbank Utrecht keurt illegale verkoop van baby's goed. Dit is niet juist, omdat de koopovereenkomst zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk niet is bewezen. Toch zit er wel een kern van waarheid in. Bij de meeste kinderbeschermingsmaatregelen wordt namelijk uitgegaan van de feitelijke situatie en er wordt hoofdzakelijk gekeken naar het belang van het kind. Als een kind, en dan vooral een baby, op illegale wijze is terechtgekomen bij mensen die goed voor het kind zorgen en bij wie het kind veilig gehecht is, zal de kinderrechter niet snel oordelen dat het kind daar niet langer mag blijven. Dat zou in strijd zijn met zijn belang en daarmee met art. 3 IVRK. Deze manier van beoordelen heeft echter zeker een aanzuigende werking tot gevolg van 'zelfdoeners' en illegale praktijken.
In bijvoorbeeld het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980 is dat handiger geregeld. Daar is ter voorkoming van ontvoeringen het belang van het kind al ingevuld door te bepalen dat het in het belang van het kind is dat het eerst wordt teruggevoerd naar het land waaruit het ontvoerd is, voordat definitief beoordeeld wordt waar het zal wonen. Nadeel van die regeling is natuurlijk dat het vaak helemaal niet in het belang van het individuele kind is om teruggevoerd te worden als later bepaald wordt dat zijn verblijfplaats bij de ontvoerende ouder zal zijn, maar het verdrag werkt in de praktijk wel preventief tegen ontvoeringen.
Ging er wel iets fout?
Na een analyse van de beschikkingen van de Rechtbank Utrecht kan ik geen belangrijke beslissingen ontdekken die anders hadden moeten uitvallen.
De Rechtbank Utrecht heeft in haar beschikking van 7 mei 2008 de wensouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek op grond van het ontbreken van family life tussen de wensouders en Donna. Dat had de rechter in haar beschikking van 24 oktober 2007 ook al gedaan. Nu de omstandigheden niet waren gewijzigd, had de rechtbank de zaak op dit punt af moeten doen.[18] Een nieuwe uitspraak van de Hoge Raad levert immers geen wijziging van omstandigheden op.
Ten slotte is de ondertoezichtstelling van Donna bij beschikking van de Rechtbank Utrecht van 7 mei 2008 moeilijk te motiveren. Het gaat immers goed met Donna en de vrees van de rechtbank dat de pleegouders de druk van de juridische procedures en de media-aandacht niet aan zullen kunnen lijkt wat mager om een ondertoezichtstelling uit te spreken.[19]
Ook het optreden van Bureau Jeugdzorg, de Raad en het Openbaar Ministerie lijkt actief en adequaat. Bureau Jeugdzorg was al vóór de geboorte van Donna bij de zaak betrokken, hoewel het de eerste maanden niet op de hoogte was van het feit dat Donna en haar moeder de Belgische nationaliteit hadden. Misschien dat bij de Raad en Bureau Jeugdzorg iets eerder het besef had moeten komen dat dit eerder een gezags- en kinderbeschermingszaak betrof dan een adoptiezaak. Een verzoek tot adoptie is immers nooit ingediend. Dan had Bureau Jeugdzorg Donna in een neutraal pleeggezin kunnen plaatsen om hechting te voorkomen. Dan waren de pleegouders 'gestraft' voor het feit dat zij niet de geëigende weg hadden gevolgd, maar het had Donna waarschijnlijk een veilige hechting gekost.
Als zich een dergelijke situatie nog eens voordoet, zullen de Raad en Bureau Jeugdzorg beter voorbereid moeten zijn. Of zij anders zullen moeten handelen dan zij nu deden weet ik niet. Wel zouden ze een betere afweging moeten maken.
Waar het fout is gegaan in deze zaak, is bij de keuze van de wensouders en de draagmoeder voor elkaar. Draagmoederschap kan wel goed gaan en mensen kunnen er erg gelukkig van worden. Maar het is wel een bijzonder precair proces. Een deugdelijke screening door beide partijen van elkaar lijkt broodnodig. In deze zaak komt duidelijk naar voren wat voor problemen er kunnen ontstaan als het vertrouwen in elkaar wegvalt.
Als overigens de pleegouders niet hadden geïnformeerd of Donna geadopteerd kon worden, haar niet hadden aangemeld bij de Raad en de gemeente en haar alleen met toestemming van de ouders in huis hadden gehaald, dan had Donna nu nog steeds bij hun gelogeerd zonder dat de Raad of Jeugdzorg daar een probleem van konden maken.
Lichtpuntjes
De zaak van 'baby' Donna, thans bijna vier jaar oud, lijkt op een verhaallijn uit een soapserie. Toch valt de schade door alle verwikkelingen en procedures mij nog mee. De wensvader zal eraan moeten wennen dat er in Nederland een kind rondloopt met zijn DNA. Het gezin van de pleegouders krijgt veel meer publiciteit dan het voor ogen had. De ouders worden nog vervolgd door de Belgische justitie wegens misbruik van vertrouwen, verwaarlozing van het kind, ontvoering en mensenhandel. We mogen hopen dat het rechtssubject waarmee wij het meest zijn begaan weinig weet heeft van al het gesteggel en een veilige gelukkige jeugd krijgt.
Voetnoot
Mr. P. Dorhout is stafjurist bij de Raad voor de Rechtspraak te Den Haag. Tevens medewerker van FJR.
41 900 hits op Google op 'baby donna'.
Niet gepubliceerd.
Niet gepubliceerd.
Niet gepubliceerd.
Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.
Rb. Utrecht 26 oktober 2005, LJN AU4934.
Art. 1:295 BW: De kantonrechter benoemt een voogd over minderjarige kinderen die niet onder ouderlijk gezag staan.
Rb. Utrecht 28 december 2005, LJN AU8803.
Het verzenden van in beslag genomen stukken van overtuiging in het kader van internationale rechtshulp.
Niet gepubliceerd.
HR 19 december 2006, LJN AZ4640 en LJN AZ1670.
Niet gepubliceerd.
Rb. Utrecht 24 oktober 2007, LJN BB6360, RFR 2008, 12.
Art. 1:272a BW.
Daarvoor speelde de kwestie van wie de bevoegde rechter was, de Belgische of de Nederlandse.
Zie mijn noot onder de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 24 oktober 2007, FJR 2008, 11.
Vergelijk de positie van anderen die in de publieke belangstelling staan en wiens kinderen niet onder toezicht worden gesteld. Hierbij speelt de persoonlijkheid van de ouders ook een grote rol.