Alimentatie voldaan uit de gemeenschap heeft geen consequenties voor de verdeling bij helfte FJR 2009/101
Essentie
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap, recht op de helft van de gemeenschap; redelijkheid en billijkheid, alimentatie voldaan uit de gemeenschap heeft geen consequenties voor de verdeling bij helfte; art. 3:166 lid 2 BW; art. 6:2 BW
Uitspraak
Procesverloop
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken en verzoeken onder meer om verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De zaak duurt al ruim twee jaar en al die tijd ontvangt de vrouw een uitkering in haar levensonderhoud van de man. De man betaalt deze uitkering niet uit zijn inkomen, maar uit zijn vermogen. Dit vormt een twistpunt bij de verdeling, omdat de man de peildatum wil leggen op een latere datum dan de vrouw.
Rechtbank
Het verweer van de vrouw dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat ze aan de debetstand van één van deze rekeningen moet meebetalen, wordt verworpen. Dat van deze rekening alimentatie is betaald, doet niet terzake. Bij- of afschrijvingen vóór de peildatum vallen in de gemeenschap en bepalen mede de hoogte van het te verdelen vermogen. Dat geldt ook voor bijschrijvingen die de alimentatie betreffen.
Met noot van P. Dorhout, I.J. Pieters
Noot
Alimentatie in relatie tot huwelijksvermogensrecht is een apart leerstuk. Het recht op alimentatie wordt als bijzonder verknocht beschouwd (de parlementaire geschiedenis, Toelichting Meijers).
Dat is ook door de Hoge Raad bevestigd in 1933 (HR 26 januari 1933, NJ 1933, 797) in een principiële uitspraak ten aanzien van de problematiek van alimentatie en de wettelijke gemeenschap van goederen. Noch de aanspraak op onderhoud noch de onderhoudsplicht kan in de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap worden betrokken, zelfs niet langs de weg van verrekening.
Het recht op de uitkering en de verplichting — ook voor de toekomst — tot het verschaffen van levensonderhoud vallen derhalve niet in de huwelijksgemeenschap, de uitkeringen zélf wel, terwijl deze uitkeringen aan de passiefzijde gemeenschapsschulden vormen. Met andere woorden: bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap wordt slechts met de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud dan wel met het recht op levensonderhoud rekening gehouden, voorzover deze verplichting tot of het recht op zich tot dat moment heeft gerealiseerd in verschenen termijnen.
In het verlengde daarvan ligt de uitspraak van de HR op 25 juni 1993, NJ 1994, 31 . Belastingschulden ter zake van voorlopige alimentatie zijn niet als bijzonder verknocht aan te merken. Onder omstandigheden kunnen de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat deze schulden niet in de verdeling worden betrokken, maar uitsluitend ten laste worden gebracht van de echtgenoot die de bijdrage heeft ontvangen.
Dat betekent derhalve dat reeds verschenen alimentatietermijnen (met alle vorderingen van derden die daarmee verband houden) niet bijzonder verknocht zijn, hoewel niet iedereen dit uitgangspunt van de Hoge Raad zonder kritiek heeft ontvangen (zie de noot van Prof. Kleijn onder het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad).
In beginsel hebben de echtgenoten bij verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ieder een gelijk aandeel ex art. 1:100 lid 1 BW. Dit beginsel kan worden doorbroken door de redelijkheid en billijkheid ex art. 3:166 lid 3 BW jo. art. 6:2 BW. Dit vormt dan ook de laatste strohalm voor een alimentatiegerechtigde om ervoor te zorgen dat de door de alimentatieplichtige uit het gedeelte van de huwelijksgoederengemeenschap betaalde alimentatie alsnog wordt verrekend. Op zich is vermogen net als inkomen uit arbeid een inkomensbestanddeel waarmee een alimentatierechter rekening dient te houden, dus ligt afwijzing voor de hand.
Uit deze uitspraak valt niet af te leiden welke criteria de alimentatierechter heeft aangelegd, maar het rechtsgevoel wordt wel getart indien de alimentatietermijnen zijn betaald uit vermogen dat niet is meegenomen bij de alimentatiebepaling en dat nu bij helfte wordt gedeeld, waardoor de vrouw haar eigen alimentatie voor de helft heeft betaald. Een afwijkende verdeling op grond van de redelijkheid en billijkheid zou zich meer verhouden met dit rechtsgevoel, maar de rechtbank voelde daar niet veel voor.
Een wijzigingsverzoek van de zijde van de vrouw, indien de draagkracht van de man de beperkende factor zou zijn, zou deze onrechtvaardigheid wellicht nog kunnen repareren.
PD en IP
Vindplaats: FJR 2009, 101 Datum: 07-05-2009
Instantie: Rechtbank Alkmaar Zaaknr: 101059/ESRK08-318
Magistraten: - LJN: BL8570
Conclusie: -