Erkenning adoptie minderjarigen, Haïti, gezag, hoewel aan de formele vereisten is voldaan, is de adoptie nu niet in het kennelijk belang van de minderjarigen FJR 2011-18
Essentie
Erkenning adoptie minderjarigen, Haïti, gezag, hoewel aan de formele vereisten is voldaan, is de adoptie nu niet in het kennelijk belang van de minderjarigen, toetsing ex nunc, ondertoezichtstelling
Uitspraak
Feiten en procesverloop
De rechtbank heeft BJZ met de voogdij belast over de minderjarigen en heeft het verzoek tot erkenning van de adoptie naar Haïtiaans recht afgewezen. De (adoptief) ouders komen hiertegen in beroep. BJZ voert verweer.
De ouders hebben beginseltoestemming en hebben de kinderen, die vanaf 2007 in een kindertehuis verbleven, na een versnelde adoptieprocedure in verband met de zware aardbeving op 17 januari 2010 in huis genomen. De adoptiefouders zijn in februari 2010 uit elkaar gegaan en zijn thans nog verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De kinderen verbleven (tot 2 juli 2010) in de echtelijke woning, waar ook de adoptiefouders – afzonderlijk van elkaar – om de week verbleven. De kinderen zijn op 2 juli 2010 uit huis geplaatst en overgebracht naar een (nieuw) aspirant adoptiegezin.
Het hof
De adoptiefmoeder is van mening dat de adoptiefouders als gevolg van de adoptie naar Haïtiaans recht het gezamenlijk gezag hebben. In de beschikking van 1 juli 2010 heeft het hof overwogen dat in Haïti weliswaar het rechtsgevolg is opgetreden dat de adoptiefouders naar Haïtiaans recht het gezag over de kinderen hebben verkregen, maar dat nu er tussen Nederland en Haïti geen verdrag bestaat dat regelt dat Haïtiaanse adopties van rechtswege worden erkend een erkenning van de adoptie door een Nederlandse rechter noodzakelijk is om te bewerkstelligen dat ook in Nederland dit rechtsgevolg aan de Haïtiaanse adoptie wordt verbonden.
De adoptiefmoeder heeft in hoger beroep verzocht de adoptie naar Haïtiaans recht overeenkomstig art. 7 Wet conflictenrecht adoptie (hierna: WCAd) te erkennen. Het beoordelingsmoment omtrent de erkenning van de adoptie dient, volgens de adoptiefmoeder, te zijn het moment waarop de kinderen door de adoptiefouders werden geadopteerd. Zij is van mening dat getoetst dient te worden of de adoptie zoals deze in Haïti heeft plaatsgevonden zorgvuldig is geweest. Zij stelt dat de adoptieprocedure in Haïti zorgvuldig was, aangezien alle in Haïti geldende procedurele voorschriften in acht zijn genomen. De erkenning van de adoptie was, volgens haar, op het moment van de adoptie van de kinderen door de adoptiefouders in het kennelijk belang van de kinderen. Zij is van mening dat niet dient te worden uitgegaan van de gewijzigde omstandigheden nadien.
Het hof is van oordeel dat de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen, zodat is voldaan aan de voorwaarde van art. 7 lid 1 sub a WCAd. Art. 7 lid 1 onder b WCAd bepaalt dat ‘de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is’. Uit de tekst van voornoemd artikel en de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat wordt bedoeld het moment waarop de beslissing omtrent de erkenning van de adoptie wordt genomen en niet, zoals de adoptiefmoeder stelt, het moment waarop de adoptie door middel van een buitenlandse beslissing tot stand komt. Daar komt bij dat de beslissing tot erkenning van de buitenlandse adoptie een beslissing is ten aanzien van kinderen, waarvan de gevolgen voor deze kinderen zeer ingrijpend zijn, immers het betreft onder meer hun verblijf- en opvoedingssituatie, uit art. 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind ( IVRK ) volgt dat bij iedere beslissing van de rechter ten aanzien van kinderen de belangen van de kinderen de eerste overweging vormen. Daarin past niet een toetsing van deze belangen aan een eerder in de tijd gelegen moment maar dienen de belangen van de kinderen op dit moment te worden overwogen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof dient te beoordelen of de erkenning van de adoptie thans in het kennelijk belang van de minderjarigen is. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het ernstig getraumatiseerde kinderen zijn, gelet op hun voorgeschiedenis en de aardbeving die zij op 12 januari 2010 hebben meegemaakt Bij de jongen is sprake van forse gedragsproblematiek, hetgeen zich uit in onrustig, opstandig en impulsief gedrag. Gebleken is dat de jongen het meisje heeft mishandeld en de jongen lijkt zelf ook te zijn mishandeld. Daarnaast is sprake van echtscheidingsproblematiek bij de adoptiefouders. De relatie tussen de adoptiefouders is (nog steeds) ernstig verstoord en beiden zijn bezig de relatiebreuk te verwerken. Dit maakt dat de adoptiefouders niet volledig emotioneel en fysiek beschikbaar zijn om de kinderen in hun behoeften tegemoet te komen. Mevrouw dr. A J.G. Vinke heeft, daartoe benaderd door de Raad, in haar advies van 8 juni 2010 aangegeven dat de kinderen, vanwege hun voorgeschiedenis en de ervaringen in Nederland, per direct een zo stabiel mogelijke opvoedingssituatie met voorspelbare, beschikbare, sensitieve en responsieve ouders nodig hebben. Daarenboven heeft de Raad ter zitting aangegeven dat de beginseltoestemming die is afgegeven, gebaseerd was op de opvoeding door de adoptiefvader en de adoptiefmoeder gezamenlijk. Gebleken is dat de gewenste situatie bij de adoptiefouders niet (langer) geboden kan worden. Er is immers reeds (in overleg met BJZ) geprobeerd een soort co-ouderschap tot stand te laten komen, waarbij de adoptiefmoeder de ene week met de kinderen in de (voormalig) echtelijke woning verbleef en de adoptiefvader de andere week met de kinderen in de (voormalig) echtelijke woning verbleef, hetgeen onvoldoende bleek te zijn. Gelet op de verstoorde relatie tussen de adoptiefouders en gelet op hetgeen deze emotioneel beschadigde kinderen nodig hebben om zich harmonieus te kunnen ontwikkelen, is het hof van oordeel dat adoptie door de adoptiefouders niet in het kennelijk belang van de kinderen is. Daar komt bij dat BJZ ter zitting heeft aangegeven dat de kinderen het in het nieuwe aspirant adoptiegezin – naar omstandigheden – goed doen. Het feit dat de adoptie in Haïti op naam van de adoptiefouders is gezet, doet aan het voorgaande niet af. Ten slotte weegt het hof nog mee dat de adoptiefvader heeft aangegeven dat hij zijn medewerking aan erkenning van de adoptie heeft ingetrokken en dat hij het voor de kinderen beter vindt om een ander adoptiegezin te zoeken.
De adoptiefmoeder heeft (voorwaardelijk) verzocht om de voogdij over de kinderen aan haar op te dragen. Het hof acht dit niet in het belang van de kinderen. Daarbij verwijst het hof naar hetgeen eerder is overwogen omtrent het niet volledig emotioneel en fysiek beschikbaar zijn van de adoptiefmoeder in combinatie met de problematiek en bijzondere behoeften van de kinderen op het gebied van beschikbaarheid en opvoeding. Daarnaast is het in het belang van de kinderen dat, nu zij in een ander aspirant-adoptiegezin verblijven waar wel in hun behoeften voorzien lijkt te worden, BJZ als neutrale instantie het gezag over de kinderen uitoefent, hun ontwikkeling volgt en indien dat in hun belang is adoptie door het huidige aspirant-adoptiegezin mogelijk maakt.
Het hof bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Met noot van
Noot
Het belang van het kind geeft altijd de doorslag bij adoptieprocedures, ook als de adoptieprocedure niet geheel juist is verlopen. Voor zowel het kind als de aspirant- adoptiefouders is dat een voordeel. We zien dat regelmatig terug in de jurisprudentie, waar de adoptie toch door de rechter wordt uitgesproken, hoewel niet geheel voldaan wordt aan de vereisten. In dit geval werkt deze afweging echter tegen de (wens van de) adoptiefouder( s). Op het moment dat de adoptie werd uitgesproken, waren in deze zaak juist alle voorschriften gevolgd en leek de adoptie in het belang van de kinderen. Op het moment echter dat de erkenning beoordeeld moest worden, waren de omstandigheden zodanig gewijzigd dat adoptie niet meer in het belang van de kinderen werd geoordeeld en de kinderen zelfs uit huis waren geplaatst. Het feit dat de adoptiefvader de handdoek inmiddels in de ring had gegooid maakte de beslissing voor de rechtbank wel gemakkelijker.
Bijzonder in deze zaak is dat het geen verzoek om adoptie betrof, maar een verzoek om erkenning van een door de Haïtiaanse rechter al uitgesproken adoptie. Die adoptie had toch tenminste als een gezagsbeslissing kunnen worden beschouwd, die voor erkenning vatbaar was. De rechtbank en het hof hebben kennelijk geoordeeld dat ook erkenning van het gezagselement niet in het belang van de kinderen was. Praktisch gezien, zou het ook wel erg onhandig zijn geweest als de (oude) adoptiefouders het gezag hadden gehad over de kinderen die nu bij de nieuwe adoptiefouders verblijven.
De vraag is wel of het in belang van deze kinderen is om geen familierechtelijke betrekkingen met wie dan ook te hebben. Het is immers nog maar de vraag of ze ooit nog geadopteerd zullen worden. Het hof en BJZ zullen echter wel zoveel vertrouwen hebben gehad in de nieuwe aspirant-adoptiefouders dat ze daar hun hoop op hebben gevestigd. Een overweging in die zin had de uitspraak nog begrijpelijker gemaakt.
PD