Internationale kinderontvoering vanuit Polen, verzet van de minderjarige tegen de terugkeer FJR2010-76
Essentie
Internationale kinderontvoering vanuit Polen, verzet van de minderjarige tegen de terugkeer, verder strekkend dan de enkele wens om bij de moeder te willen blijven, zekere mate van rijpheid, verzoek tot teruggeleiding wordt afgewezen.
Uitspraak
Van de zijde van de vader is op 12 januari 2010 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding. Op 2 maart 2010 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de Rechtbank Amsterdam ingediend. De vader en de moeder zijn in 1990 in Polen met elkaar gehuwd. In 1997 is het kind in Polen geboren. Op 9 oktober 2006 is in Polen de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. Hierbij is de uitvoering van de ouderlijke macht over haar opgedragen aan de vader waarbij aan beide ouders het recht op medebeslissing is voorbehouden in essentiële zaken. Bij beslissing d.d. 3 juli 2009 van de rechtbank te Czestochowa (Polen) heeft de moeder toestemming gekregen om A van 6 juli 2009 tot 20 augustus 2009 mee te nemen naar haar woonplaats in Nederland in verband met de zomervakantie. A is na deze vakantie niet meer teruggekeerd naar Polen. De vader, de moeder en de minderjarige hebben de Poolse nationaliteit. Gelet op de procedures die nadien zijn gevoerd in Polen oefent de vader op dit moment nog steeds op grond van deze beschikking het gezag uit. De vader heeft onmiddellijk na het niet terugkeren van de minderjarige telefonisch aangegeven hier niet mee akkoord te zijn, hetgeen de moeder heeft erkend.
De rechtbank overweegt dat de minderjarige, die thans twaalf jaar oud is, er tijdens het kinderverhoor op 20 april 2010 blijk van heeft gegeven een zekere mate van rijpheid te hebben bereikt. Dit gelet op het feit dat de minderjarige haar gevoelens en gedachten goed onder woorden kon brengen en op consistente en oprechte wijze haar verhaal heeft verteld. Zij heeft er blijk van gegeven zich terdege bewust te zijn van de problemen die spelen tussen haar ouders en de invloed die dat heeft op haar. Van belang in dit verband acht de rechtbank dat de minderjarige heeft verklaard dat als zij een wens mocht doen, zij het liefste rust wil. De juridische procedures tussen haar ouders zijn, aldus de minderjarige, begonnen toen zij klein was en zij wil dat dit ophoudt. Voorts acht de rechtbank van belang dat de minderjarige heeft verklaard dat zij haar vader wel mist, maar dat zij niettemin in Nederland wil blijven en omgang met haar vader wil. De minderjarige heeft tijdens het verhoor stellig en op consistente wijze te kennen gegeven in Nederland te willen blijven en niet terug te willen keren naar Polen. De rechtbank is van oordeel dat dit verzet verder strekt dan de enkele wens om bij de moeder te willen blijven. De rechtbank heeft begrepen dat de grond van het verzet van de minderjarige is gelegen in de omstandigheid dat zij mede vanwege het werk van de vader in Polen vaak alleen thuis is, dat de vader vaak boos is en hij onvoldoende aansluit bij haar behoeften als meisje van twaalf en dat haar oudere zus (thans achttien jaar) weer buitenshuis zal gaan wonen. De minderjarige heeft tevens verklaard dat zij reeds voordat zij naar Nederland ging met haar zuster heeft gesproken over een langer verblijf in Nederland en dat het initiatief om in Nederland te blijven van haar is uitgegaan en niet van de moeder. De rechtbank stelt hiermee vast dat de minderjarige zich verzet tegen haar terugkeer. Het Verdrag vereist niet dat sprake is van een ernstig verzet, zodat de rechtbank voorbij gaat aan deze stelling van de Centrale Autoriteit. De rechtbank wijst het verzoek tot teruggeleiding af.
Met noot van
P. Dorhout
Noot
Het komt bij internationale kinderontvoeringszaken niet vaak voor dat een beroep op verzet van de minderjarige slaagt. Dit komt doordat het vaak om jonge kinderen gaat die sterk onder invloed van de ontvoerende ouder staan en dienovereenkomstig verklaren. In dit geval was aannemelijk dat het kind zelf in Nederland wil blijven en het achterblijven zelfs zelf heeft beraamd. Uit het verhoor is de rechtbank gebleken dat het kind ook de vereiste rijpheid bezat. Daarmee is voldaan aan deze weigeringsgrond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag en werd het beroep op de uitzonderingsgrond gehonoreerd.
PD