Verblijfskosten kinderen bepaald op een door de vader berekend bedrag FJR 2012-60

Essentie

Verblijfskosten kinderen bepaald op een door de vader berekend bedrag dat een stuk hoger ligt dan het bedrag van € 5 per kind per dag volgens de Tremanormen.

Uitspraak

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 272,50 per kind per maand moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, omdat zijn draagkracht ontoereikend zou zijn. Hij stelt dat er co-ouderschap is afgesproken en dat hij hoge kosten maakt voor de kinderen, waarmee de rechtbank geen rekening heeft gehouden.

Gerechtshof

Het hof stelt vast dat er geen sprake is van co-ouderschap, maar van een uitgebreide zorgregeling en zal de daaraan verbonden verblijfkosten vaststellen. De kosten van het verblijf worden in beginsel berekend overeenkomstig de uitgangspunten van het Trema rapport, waarin voor deze kosten een forfaitair bedrag van € 5 per kind per dag wordt aangehouden. Op basis daarvan zouden de verblijfskosten € 127,30 zijn. Het hof acht het echter aannemelijk dat de man, in het kader van de uitgebreide contactregeling en hetgeen hij in dat kader voor en met de kinderen doet, mede gelet op de door hem overgelegde stukken, hogere verblijfskosten voor de kinderen heeft dan het forfaitaire bedrag van € 5 per kind per dag. Het hof stelt de verblijfskosten in redelijkheid vast op € 200.

De man stelt dat hij maandelijks bijzondere kosten maakt ten behoeve van de kinderen ad € 196 per maand, welke zijns inziens in mindering dienen te worden gebracht op zijn draagkracht. Het hof overweegt dat de man fotokopieën van een behoorlijke hoeveelheid bonnetjes in het geding heeft gebracht, doch dat deze uitgaven grotendeels zien op ‘extraatjes’, zoals uitjes, cadeaus en extra kleding.

Het hof is van oordeel dat, nu de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben en de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen feitelijk bij haar ligt, de kosten voor kleding, vakantie, school, sporten en hobby’s van de kinderen door de vrouw dienen te worden voldaan. Het hof is van oordeel dat de man – ter ondersteuning van de vrouw in voornoemde taak – in ieder geval zijn alimentatieverplichting dient na te komen. Daarnaast staat het de man vrij om op andere wijzen ‘bij te dragen’ aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze door de man gedane ‘vrijwillige’ uitgaven kunnen evenwel niet als draagkrachtverminderende uitgaven worden beschouwd. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de door de man opgevoerde ‘andere bijzondere kosten’ van de kinderen, behoudens voorzover daarmee bij de verblijfskosten rekening is gehouden.

Met noot van

P. Dorhout

Noot

De wet geeft weinig houvast bij de bepaling van de hoogte van onderhoudsverplichtingen. Alleen de normen draagkracht en behoefte worden in de wet genoemd ter bepaling van het juiste bedrag. Door de familierechters zijn daarom de Tremanormen ontwikkeld. De bedoeling is dat deze landelijke uniformiteit scheppen en een grotere voorspelbaarheid van de vast te stellen onderhoudsverplichtingen. In de Tremanormen zijn op tal van plaatsen forfaits vastgesteld. Zo is er een forfait voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, een forfait voor de eigenaarslasten van de woning, een op onderzoek van het Nibud gebaseerd forfait voor de kosten van de kinderen, een forfait voor de kosten van woon-werkverkeer en vervoerskosten bij omgang en een forfait voor de bepaling van de verblijfskosten bij de verdeling van de zorg zonder co-ouderschap. Forfaits hebben vele voordelen zoals standaardisatie, vereenvoudiging en kostenbesparing van de procedure, zowel aan de kant van de justitiabelen als aan de kant van de rechterlijke organisatie. Ze zorgen er ook voor dat niet alleen mensen die al hun bonnetjes bewaren kosten in aftrek van een draagkracht kunnen brengen. Ook vermijd je langdradige discussies over of het uitstapje naar de Efteling echt wel nodig was en of de man daarbij gebruik had moeten maken van de kortingsbonnen van Albert Heijn. Zowel advocaten als rechters werken daarom graag met forfaits.

Het uitgangspunt van de wet is echter, zoals dat ook steeds weer wordt overwogen door de Hoge Raad, dat alimentatie moet worden bepaald naar de concrete draagkracht en behoefte. De draagkracht in een bepaalde zaak kan alleen worden bepaald door rekening te houden met de feitelijke uitgaven en niet met een forfaitair bedrag, behalve als partijen het daarover eens zijn. Omdat de Tremanormen geen recht vormen in de zin van art. 79 RO, zal de rechter als haar of hem om een beslissing wordt gevraagd over een bepaalde post aan de hand van de werkelijke uitgaven, of dat nu de alimentatieplichtige of de alimentatiegerechtigde betreft, daarover een oordeel moeten geven. De feitenrechter kan zich in dat geval niet verschuilen achter een forfait, maar zal – voor zover betwist – post voor post moeten nagaan of de gemaakte kosten als noodzakelijk kunnen worden beschouwd in het licht van de onderhoudsverplichting. In de praktijk zien we dat dit niet altijd gebeurt.

In dit geval betoogde de man dat er sprake was van co-ouderschap, een situatie die volgens het Tremamodel grote gevolgen heeft voor zowel de draagkracht als de behoefte. Die stelling werd echter betwist en is door het hof verworpen. Misschien ook om de pijn daarover wat te verzachten, ging het hof akkoord met de berekening die de man had gemaakt van de verblijfskosten van de kinderen en stelde daarvoor een bedrag vast dat € 72,70 per maand hoger lag dan het toepasselijke forfait. Terecht wees het hof het verzoek van de man af om bij de bepaling van zijn draagkracht ook nog rekening te houden met bijzondere kosten. Deze kosten vallen onder de normale kosten van verzorging en opvoeding. Deze kosten wordt de vrouw geacht voor haar rekening te nemen, zodat de man deze in dit geval onverplicht maakte.

Ik ben bang dat de man met de toewijzing van de hogere kosten voor het verblijf van de kinderen een Pyrrusoverwinning heeft behaald, omdat de kosten om door zijn advocaat dit punt naar voren te laten brengen hoger geweest moeten zijn dan dat dit hem zal opleveren in de vorm van een lagere kinderalimentatie.

Het verdient overigens wel aanbeveling om regelmatig de hoogte van de verschillende forfaits in de Tremanormen aan te passen aan de gestegen kosten om de forfaitaire bedragen geloofwaardig te houden. Zo is het bedrag van € 95 per maand aan eigenaarslasten in de meeste gevallen te laag. Dit geldt mijns inziens ook voor het forfait van € 5 per dag voor de verblijfskosten van een kind, die al sinds ten minste 2005 niet zijn verhoogd.

Onderkant formulier

Bovenkant formulier

Vindplaats:

FJR 2012/60

Datum:

23-02-2012

Instantie:

Hof 's-Hertogenbosch

Zaaknr:

HV 200.093.109

Magistraten:

Kinderalimentatie; Afwijkende regeling m.b.t. de verblijfkosten.

LJN:

BV6813

Conclusie:

-

Partijen

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 23 februari 2012

Zaaknummer: HV 200.093.109/01

Zaaknummer eerste aanleg: 228027 FA RK 10-5550

in de zaak in hoger beroep van:

[A.]

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. M. Hofland,

tegen

[B.],

wonende te [woonplaats],

verweerster,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. S.W. Hoek-Nieuwenburg.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 31 mei 2011.

2. Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2011, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende het verzoek in eerste aanleg van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen af te wijzen en, zoals toegelicht ter zitting, voornoemde bijdrage vast te stellen op € 150,- per kind per maand.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 november 2011, heeft de vrouw – voorzover in deze zaak van belang – verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de man af te wijzen en – naar het hof begrijpt – voormelde beschikking in stand te laten.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de man, bijgestaan door mr. M. Hofland;- de vrouw, bijgestaan door mr. S.W. Hoek-Nieuwenburg.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 mei 2011;- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 4 januari 2012;- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 5 januari 2012;- de ter zitting van het hof door de advocaat van de vrouw voorgedragen en overgelegde pleitnota.

3. De beoordeling

3.1.

Partijen hebben van 1999 tot en met 2006 een affectieve relatie met elkaar gehad.

Uit de relatie van partijen zijn geboren:

- [C.] (hierna: [dochter C.]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],- [D.] (hierna: dochter D.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].

De man heeft de kinderen erkend.

De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.

3.2.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 272,50 per kind per maand met ingang van 1 januari 2011.

De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 276,04 per kind per maand.

3.3.

De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.4.

De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man.

Ingangsdatum

3.5.

De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 januari 2011, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.

Behoefte kinderen

3.6.

De behoefte van de kinderen aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 272,50 per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil.

Draagkracht

3.7.

De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 272,50 per kind per maand te voldoen.

3.8.

De man heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven en de helft van de tijd bij de vrouw, zodat zijns inziens sprake is van co-ouderschap. De man is derhalve van mening dat de rechtbank bij de vaststelling van zijn draagkracht, ten onrechte is uitgegaan van een uitgebreide zorgregeling. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.

3.9.1.

Het hof constateert dat de man en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:

- elke woensdagmiddag;- elke vrijdagmiddag na school tot maandagochtend;- de helft van alle vakanties en feestdagen.

Bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 8 december 2010 is bepaald dat [dochter C.], in zoverre in afwijking van het voorgaande, om het weekeind vanaf een later tijdstip (zaterdagmiddag 16.00 uur) bij de man zal verblijven.

3.9.2.

De vrouw voert aan dat de man zich niet aan deze regeling houdt en beide kinderen gewoonweg elke vrijdagmiddag komt ophalen. De vrouw heeft hier veel moeite mee, met name nu deze regeling is vastgesteld naar aanleiding van de uitdrukkelijke wens van [dochter C.] om in het weekend meer tijd door de brengen met de vrouw.

Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard voortaan de door de rechtbank vastgestelde regeling te zullen respecteren en overeenkomstig te zullen handelen.

3.9.3.

Het hof kan op basis van de door de man bij voormelde brief d.d. 5 januari 2012 overgelegde verklaringen niet concluderen dat de kinderen de vakanties grotendeels bij de man verblijven, terwijl de vrouw de stellingen van de man dienaangaande gemotiveerd heeft betwist.

3.9.4.

Op grond van het al het voorgaande concludeert het hof, evenals de rechtbank, dat er geen sprake is van co-ouderschap, doch van een uitgebreide zorgregeling, hetgeen het hof dan ook als uitgangspunt zal nemen bij de berekening van de draagkracht van de man.

A. Inkomen van de man

3.10.

De man is zelfstandig ondernemer en drijft een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak]. De man heeft aangevoerd dat na de bestreden beschikking is gebleken dat de gemiddelde winst uit onderneming gebaseerd op 2008, 2009 en 2010, aanzienlijk lager is dan de gemiddelde winst uit onderneming gebaseerd op 2008 en 2009 ad € 44.462,-, van welke gegevens de rechtbank is uitgegaan. De man is van mening dat er sprake is van een zodanige wijziging in zijn financiële situatie dat de bestreden beschikking in redelijkheid geen stand kan houden.

De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.

3.10.1.

Conform het Trema-rapport hanteert het hof het uitgangspunt dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde winst over de laatste drie jaar. Juist door een aantal winstjaren te middelen, worden fluctuaties in de winst gecompenseerd. Gelet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie hanteert het hof 2008, 2009 en 2010 als peiljaren.

3.10.2.

Uit de door de man overgelegde resultatenrekeningen ten aanzien van de jaren 2008, 2009 en 2010 blijkt dat een winst uit onderneming is gerealiseerd van € 50.815,54 in 2008, € 38.107,48 in 2009 en € 40.830,97 in 2010. Op basis van de door de man overgelegde stukken concludeert het hof dat de man in ieder geval heeft kunnen beschikken over de gemiddelde winst in 2008, 2009 en 2010, welke € 43.351,33 bedraagt, van welk bedrag het hof – in afwijking van de bestreden beschikking – zal uitgaan.

3.10.3.

De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:

- de algemene heffingskorting;- de arbeidskorting.

De man heeft tevens recht op zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling.

B. Lasten van de man

Wwb-normbedrag

Het hof houdt – zoals hiervoor onder 3.9.4. is overwogen – rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.

Woonlasten

Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:

€ 580,00 aan hypotheekrente;

€ 76,00 aan premie levensverzekering;

€ 95,00 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.

Ziektekosten

De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de door de man opgevoerde kosten ad € 14,- per maand aan gerealiseerd verplicht eigen risico. Zoals te doen gebruikelijk zal het hof er evenwel van uitgaan dat de man deze maandelijkse kosten daadwerkelijk maakt. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de man zowel bij verweerschrift in eerste aanleg, als bij genoemde brief d.d. 5 januari 2012 een draagkrachtberekening heeft overgelegd, waarin deze post is opgenomen. De vrouw heeft niettemin eerst ter zitting van het hof betwist dat de man deze kosten daadwerkelijk maakt. De man is derhalve niet meer in de gelegenheid geweest stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van deze kosten.

Het hof houdt – gelet op het voorgaande – rekening met de navolgende maandelijkse lasten:

€ 108,25 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW)

€ 24,45 aan aanvullende premie;

€ 130,74 op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage;

€ 14,00 aan verplicht eigen risico;

minus € 45,00 zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.

Kosten zorgregeling

Het hof zal zoals hiervoor overwogen bij zijn beoordeling uitgaan van meergenoemde uitgebreide zorgregeling en, anders dan door partijen is verzocht, aan de hand daarvan de aan de zorgregeling verbonden verblijfkosten vaststellen.

De kosten van het verblijf worden in beginsel berekend overeenkomstig de uitgangspunten van het Trema rapport, waarin voor deze kosten een forfaitair bedrag van € 5,00 per kind per dag wordt aangehouden. Op basis daarvan zouden de verblijfskosten € 127,30 zijn. Het hof acht het echter aannemelijk dat de man, in het kader van de uitgebreide contactregeling en hetgeen hij in dat kader voor en met de kinderen doet, mede gelet op de door hem overgelegde stukken, hogere verblijfskosten voor de kinderen heeft dan het forfaitaire bedrag van € 5,00 per kind per dag. Het hof stelt de verblijfskosten in redelijkheid vast op € 200,-.

Andere bijzondere kosten

De man stelt dat hij maandelijks bijzondere kosten maakt ten behoeve van de kinderen ad € 196,- per maand, welke zijns inziens in mindering dienen te worden gebracht op zijn draagkracht.

Het hof overweegt dat de man fotokopieën van een behoorlijke hoeveelheid bonnetjes in het geding heeft gebracht, doch dat deze uitgaven grotendeels zien op “extraatjes”, zoals uitjes, cadeaus en extra kleding.

Het hof is van oordeel dat, nu de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben en de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen feitelijk bij haar ligt, de kosten voor kleding, vakantie, school, sporten en hobby’s van de kinderen door de vrouw dienen te worden voldaan. Het hof is van oordeel dat de man – ter ondersteuning van de vrouw in voornoemde taak – in ieder geval zijn alimentatieverplichting dient na te komen. Daarnaast staat het de man vrij om op andere wijzen ‘bij te dragen’ aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze door de man gedane ‘vrijwillige’ uitgaven kunnen evenwel niet als draagkrachtverminderende uitgaven worden beschouwd. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de door de man opgevoerde “andere bijzondere kosten” van de kinderen, behoudens voorzover daarmee bij de verblijfskosten rekening is gehouden.

Vaststelling van de alimentatie

3.11.

Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.112,00 per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:

de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskorting, zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling;

het eigenwoning forfait, welk forfait het hof becijfert op € 1.920,00 per jaar;

de hypotheekrente betreffende de woning van de man.

3.12.

Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.219,00 per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen.

3.13.

Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om per 1 januari 2011 € 272,50, welke bijdrage ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 276,04 per kind per maand bedraagt, te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.

3.14.

Al voorgaande leidt tot de conclusie dat de eerste en tweede grief van de man falen. Hoewel thans in hoger beroep wordt uitgegaan van een lagere winst uit onderneming en de derde grief van de man in zoverre terecht is aangevoerd en het hof uitgaat van hogere verblijfkosten van de kinderen dan de rechtbank, leidt dit niet tot een andere beslissing. De beschikking waarvan beroep, dient derhalve te worden bekrachtigd.

3.15.

Reeds om die reden komt het hof niet meer toe aan het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de vrouw.

4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 31 mei 2011;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.

 


Contactgegevens

  • Mosselaan 67
  • 1934 RA Egmond aan den Hoef
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
Copyright © 2021 Advocatenkantoor Pieter Dorhout