Inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand FJR 2003/222
Vindplaats: FJR 2003, p. 222 Bijgewerkt tot: 01-11-2003
Auteur: Pieter Dorhout[1]
Inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand
Over de inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bestaan veel misverstanden. Soms wordt een tweede echtscheiding verzocht, omdat gedacht wordt dat de eerste niet meer kan worden ingeschreven, terwijl dat nog wel kan, soms wordt een echtscheidingsbeschikking te vroeg ingeschreven waarna doorhaling volgt en regelmatig wordt gedacht dat een griffiersverklaring nodig is waar deze geen doel dient. In dit artikel poog ik duidelijkheid te verschaffen over enkele vraagstukken rondom de inschrijving.
Inleiding
Het huwelijk wordt pas ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.[2] Dit wordt bepaald in art. 1:163 lid 1 BW. In dit artikel wordt beschreven wanneer een griffiersverklaring[3] ten behoeve van het inschrijven van een echtscheidingsbeschikking, ook wel akte van non-appèl genoemd, kan worden afgegeven en wanneer de uitspraak kan worden ingeschreven.
Procedure
Een echtscheidingsbeschikking heeft geen rechtskracht zolang zij nog niet is ingeschreven. Advocaten (meestal die van de verzoekende partij) zullen de beschikking moeten aanbieden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het huwelijk voltrokken is.[4] Deze zal, als aan de voorwaarden is voldaan, een latere vermelding toevoegen aan de huwelijksakte. Van huwelijken buiten Nederland gesloten maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage een akte van inschrijving op.
Alleen als vaststaat dat de beschikking voorzover daarbij de echtscheiding is uitgesproken ongewijzigd blijft, kan deze worden ingeschreven. Een beschikking wordt pas onherroepelijk als de gewone rechtsmiddelen zoals hoger beroep en cassatie niet meer kunnen worden ingesteld. Hij gaat dan in kracht van gewijsde. De verweerder kan in een akte van berusting verklaren dat hij geen rechtsmiddelen zal instellen. Als de verweerder een dergelijke akte heeft getekend, gaat de beschikking in kracht van gewijsde. In dat geval hoeft niet gewacht te worden totdat de beroepstermijn is verstreken.[5]
Ook zonder een akte van berusting kan de verweerder zijn recht op hoger beroep opgeven, namelijk door een daad van berusting[6] te verrichten. Een voorbeeld van een daad van berusting is een verzoek van de verweerder tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.[7] Als de verweerder geen akte van berusting wil tekenen, noch een daad van berusting verricht, dient doorgaans de beroepstermijn afgewacht te worden.
Na afloop van de beroepstermijn maakt de griffier van het gerecht waar de zaak voor het laatst aanhangig was op verzoek van een der partijen een verklaring van non-appèl op waarin staat dat er geen hoger beroep is ingesteld en dat de gewone beroepstermijn is verstreken.[8] De griffier raadpleegt daartoe het griffieregister dat hij op grond van art. 433 Rv bijhoudt en dat gevoed wordt door kennisgevingen omtrent ingesteld hoger beroep die het gerechtshof op grond van art. 820 lid 3 Rv toestuurt.[9] Overigens is dit register het enige hulpmiddel dat de griffier wel heeft en de ambtenaar van de burgerlijke stand niet.
Hoger beroep
De vraag is wanneer er nog hoger beroep kan worden ingesteld. Voor de verzoekschriftprocedure in het algemeen geldt art. 358 Rv. Als alle belanghebbenden in de procedure zijn verschenen, staat tegen eindbeschikkingen, behoudens berusting, hoger beroep open voor de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en voor niet-verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Voor echtscheidingsbeschikkingen geldt echter de bijzondere regeling van art. 820 Rv. Een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, kan tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend[10] en openlijk bekend is gemaakt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant. Deze bepaling is van belang voor zeelieden, expatriates en andere mensen die hun echtgenoten lange tijd niet zien en heeft tot gevolg dat nog jaren na de echtscheidingsuitspraak beroep kan worden ingesteld als niet in persoon is betekend en de uitspraak niet openlijk bekend is gemaakt.[11]
Als er hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking kan deze gedurende de procedure niet worden ingeschreven. Als er beroep is ingesteld tegen een van de nevenvoorzieningen, kan ex art. 820 lid 4 Rv niet incidenteel worden geappelleerd tegen de echtscheiding. Dit betekent dat indien er beroep is ingesteld alleen tegen een of meer nevenvoorzieningen en de normale beroepstermijn is verlopen, de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Tegen echtscheidingsbeschikkingen op gemeenschappelijk verzoek kan, zo bepaalde de Hoge Raad in zijn beschikking van 4 juni 1999[12] , geen hoger beroep worden ingesteld. In deze uitspraak werd bepaald dat: 'Het rechtsmiddel van hoger beroep niet gegeven is om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.' Dit betekent in mijn visie dat van echtscheidingsbeschikkingen gegeven op gemeenschappelijk verzoek niet geappelleerd kan worden en dat zij direct in kracht van gewijsde gaan. Weliswaar kan er een wilsgebrek kleven aan het gemeenschappelijk verzoek, maar dat staat niet aan het in kracht van gewijsde gaan in de weg. Immers, ook aan een verklaring in een akte van berusting of aan een andere daad van berusting kan een dergelijk gebrek kleven. Aan het verzoek tot echtscheiding kan een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de verklaring overeenstemde met de wil van partijen. Er is dus geen verklaring van non-appèl nodig om de betreffende beschikking in te laten schrijven. Tegen echtscheidingsbeschikkingen op eenzijdig verzoek kan daarom door de verzoeker ook geen hoger beroep worden ingesteld.
Berusting?
Een verzoek tot inschrijving van een echtscheidingsbeschikking wordt aangemerkt als een daad van berusting als bedoeld in art. 358 lid 1 Rv.[13] Als de verzoeker(s) en eventueel belanghebbenden hebben berust in de uitspraak is ingevolge het bepaalde in art. 358 lid 1 Rv hoger beroep niet meer mogelijk en is de uitspraak in kracht van gewijsde gegaan. Dit geldt ook als de beroepstermijn nog niet is verstreken.
Wat nu, als de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven terwijl de beroepstermijn nog niet is verstreken en de verweerder komt terug op zijn aanvankelijke berusting en stelt alsnog beroep in tegen de uitspraak? Het verzoek in hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.[14] De werking van de echtscheidingsbeschikking in eerste instantie wordt tot de uitspraak in hoger beroep echter wel geschorst en de inschrijving is derhalve onterecht geschied. Een dergelijke inschrijving is nietig en heeft geen ontbinding van het huwelijk tot gevolg. De inschrijving kan dan op verzoek van ieder der belanghebbenden of op vordering van het Openbaar Ministerie ex art. 1:24 lid 1 BW verbeterd worden.
Terug naar Af
Als de foutieve - bijvoorbeeld te vroeg ingeschreven - inschrijving wordt verbeterd in de registers van de burgerlijke stand, kan de beschikking, nadat het beroep is afgewezen[15] en zij alsnog kracht van gewijsde heeft gekregen, op verzoek van elk der belanghebbenden alsnog worden ingeschreven. De voorbarige en dus nietige inschrijving zal echter verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Een van de echtgenoten kan bijvoorbeeld opnieuw zijn gehuwd. Na de verbetering kan dan het tweede huwelijk op verzoek nietig verklaard worden, omdat de huwelijkspartner volstrekt onbevoegd was het tweede huwelijk te sluiten. Het tweede huwelijk is in strijd met de Nederlandse openbare orde.[16] De kans dat er zulke vreselijke ongelukken gebeuren vanwege een onterechte inschrijving zijn klein, maar niet uit te sluiten; zie bijvoorbeeld NJ 1978, 933. Juist om zulke problemen te vermijden zijn de ambtenaren van de burgerlijke stand onderscheidenlijk de griffiemedewerkers zo voorzichtig met het inschrijven van een uitspraak c.q. het afgeven van een griffiersverklaring.
Te laat met inschrijven
Nadat een echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, moet het verzoek tot inschrijving binnen zes maanden zijn gedaan[17] , anders verliest de echtscheidingsbeschikking haar kracht. Inschrijving is dan niet meer mogelijk. Wordt de echtscheidingsbeschikking desondanks ingeschreven, dan is de inschrijving aantastbaar en kan deze op verzoek van ieder der belanghebbenden ex art. 1:24 BW doorgehaald worden. Door de partijen, althans door een van hen, zal een nieuw echtscheidingsverzoek aanhangig kunnen worden gemaakt.
Conclusie
Een echtscheidingsbeschikking kan alleen worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als vaststaat dat zij onherroepelijk is geworden. Dit kan geschieden door tijdsverloop of door een daad van berusting van de verwerende partij. Een griffiersverklaring is nodig als een echtscheidingsbeschikking op tegenspraak is gewezen, de beroepstermijn is verstreken en de verweerder geen daad van berusting heeft verricht. Als dit laatste wel is gebeurd of het echtscheidingsverzoek gezamenlijk is gedaan, heeft de beschikking direct kracht van gewijsde gekregen en dient de ambtenaar de beschikking op verzoek in te schrijven.
In andere gevallen zal steeds gekeken moeten worden of en wanneer een uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan voordat eventueel een griffiersverklaring wordt afgegeven c.q. de uitspraak wordt ingeschreven.
Geraadpleegde literatuur:
-
J. Kampers, Inleiding tot de burgerlijke stand, Alphen aan den Rijn: Samsom 1998;
-
J.A.M.P. Keijser, Handleiding bij echtscheiding, Deventer: Kluwer 1995;
-
M.W.E. Koopmann, Echtscheidingsrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1986;
-
J. de Boer e.a., Personen- en familierecht (losbl.), Deventer: Kluwer 2002;
-
E.M. Wesseling-van Gent e.a., Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Deventer: Kluwer 2002;
-
A. Hammerstein, Tekst en Commentaar Rv, art. 334 en 358 Rv;
-
E. Gras, Kracht en Gezag van Gewijsde, Arnhem: Gouda Quint 1994.
Voetnoot
[1]
De auteur is stafjurist bij de sector familie- en jeugdrecht, Rechtbank Haarlem.
[2]
Ook andere uitspraken, zoals ontkenningen vaderschap of adopties krijgen pas derdenwerking als zij worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
[3]
Art. 52 aanhef en onder c Besluit Burgerlijke Stand.
[4]
Art. 1:20 lid 2 BW.
[5]
Akten van berusting moeten altijd gecertificeerd worden door advocaten, anders worden deze niet geaccepteerd door de AvBS.
[6]
Art. 358 lid 1 Rv.
[7]
Zie ook Rb. Amsterdam 16 juli 1991, NJ 1992, 801.
[8]
Ook indien evident is dat alleen tegen een nevenvoorziening is geappelleerd, wordt de griffiersverklaring op grond van een afspraak tussen de rechtbanken en gerechtshoven alleen door het gerechtshof afgegeven, omdat alleen het hof kan beoordelen dat het appèl zich niet uitstrekt tot de echtscheiding.
[9]
Bij de beroepsinstanties merkt men overigens dat dit systeem niet altijd waterdicht is.
[10]
Zie art. 45 Rv e.v. voor de betekeningsvoorschriften.
[11]
De termijn van art. 1:163 lid 3 BW begint immers pas te lopen na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
[12]
NJ 1999, 535: 'Het rechtsmiddel van hoger beroep is niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.'
[13]
Zie Hof Den Haag 30 oktober 1986, NJ 1986, 352.
[14]
Zie HR 4 juni 1999, NJ 1999, 535.
[15]
Toewijzing van hoger beroep tegen een uitgesproken echtscheiding komt vrijwel niet voor.
[16]
Zie HR 1 juli 1993, NJ 1994, 105.
[17]
Art. 163 BW.